2.3.Op 30 januari 2024 heeft eiser een aanvraag gedaan om een bijstandsuitkering.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. De hoofdregel is dat de melddatum de ingangsdatum van de uitkering is (artikel 44, eerste en tweede lid, van de Pw). Daarom gaat het college voor de ingangsdatum van de uitkering uit van 30 januari 2024. Alleen in bijzondere situaties kan een uitzondering worden gemaakt. Die zijn er volgens het college in dit geval niet. Dat eiser op 19 december 2023 uiteindelijk geen aanvraag heeft ingediend, komt voor eisers rekening en risico.
4. Eiser betoogt dat de ingangsdatum van de uitkering wel degelijk 19 december 2023 zou moeten zijn. Hij heeft zich die dag gemeld en geprobeerd een aanvraag in te dienen, maar dat is niet gelukt. Wegens ernstige fysieke problemen (problemen met de onderrug) was eiser in de tijd daarna niet in staat zijn belangen naar behoren te behartigen of hulp te zoeken. Het staat volgens eiser niet ter discussie dat hij vanaf 19 december 2023 bijstand nodig had.
5. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college de hoofdregel van artikel 44, eerste lid, van de Pw heeft toegepast, kort gezegd dat voor de ingangsdatum van de uitkering wordt aangesloten bij de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dat toepassing van deze regel in dit geval leidt tot de ingangsdatum 30 januari 2024, volgt de rechtbank echter niet. Eiser heeft zich immers al op 19 december 2023 gemeld bij het college. Toepassing van de hoofdregel zou daarom moeten leiden tot de conclusie dat de ingangsdatum 19 december 2023 is. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van Awb), overweegt de rechtbank het volgende.
7. Artikel 44, derde lid, van de Pw luidt als volgt:
“Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.”
8. Het college heeft ter zitting gesteld dat het college, gelet op deze bepaling, terecht van de ingangsdatum 30 januari 2024 is uitgegaan. De aanvraag is niet zo spoedig mogelijk na 19 december 2023 ingediend, namelijk pas op 30 januari 2024. Volgens het college kan dit eiser bovendien worden verweten.
9. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de aanvraag niet zo spoedig mogelijk na 19 december 2023 is ingediend. De rechtbank let hierbij ook op de SMS-berichten die het college heeft gestuurd en op de in de brief van 29 december 2023 genoemde termijn van negen dagen. Ook is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij, nadat het voltooien van de aanvraag op 19 december 2023 niet was gelukt, pas op 30 januari 2024 weer contact heeft opgenomen met het college. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat eisers fysieke problemen zo ernstig waren dat hij dat niet eerder had kunnen doen en dat hij geen hulp had kunnen inschakelen.
10. Het toekennen van de bijstand vanaf de datum van de aanvraag op grond van artikel 44, derde lid, van de Pw is echter niet een verplichting voor het college, maar een bevoegdheid. Dit volgt uit de bewoordingen van deze bepaling. Het college had dus een belangenafweging moeten maken. Het college heeft in dit verband ter zitting gewezen op het belang dat bijstand terechtkomt bij personen die er recht op hebben, maar dat is geen belang dat bij deze afweging relevant is. Of eiser vanaf 19 december 2023 recht had op bijstand, heeft het college immers niet beoordeeld.
11. Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.
12. De rechtbank zal het college daarom opdracht geven opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Indien het college gebruik wil maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 44, derde lid, van de Pw, zal het college het belang van het college om niet 19 december 2023 maar 30 januari 2024 als ingangsdatum te hanteren, moeten afwegen tegen het belang van eiser om ook over de tussenliggende periode bijstand te ontvangen.