ECLI:NL:RBROT:2025:229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
10.001647.24 en 10.161530.23 (gev. ttz) / TUL: 10.177162.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en TBS voor poging doodslag en zware mishandeling in huiselijk geweld

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De zaak betreft geweldsdelicten die plaatsvonden op oudejaarsavond 2023, waarbij de verdachte zijn toenmalige partner, [slachtoffer 1], ernstig verwondde door haar met een plank te slaan, haar keel door te snijden en haar uit een raam te gooien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel schuldig was aan poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan zware mishandeling van zijn zus, [slachtoffer 3], die gewond raakte toen zij probeerde in te grijpen tijdens een ruzie. De rechtbank wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, maar wees affectieschade af omdat er geen sprake was van ernstig en blijvend letsel. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte en het hoge recidiverisico. De verdachte had een geschiedenis van geweld en alcoholmisbruik, wat leidde tot de beslissing om hem tbs op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10.001647.24 en 10.161530.23 (gev. ttz)
Parketnummer vordering TUL: 10.177162.22
Datum uitspraak: 3 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
preventief gedetineerd in de PI [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 december 2024 en 20 december 2024 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10.001647.24 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 10.161530.23 wordt hierna aangeduid als zaak B.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in zaak A en B ten laste gelegde, met dien verstande dat in zaak A onder feit 1 de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en onder feit 2 en 3 de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kunnen worden; in zaak B kan feit 3 worden bewezen voor de pleegperiode van 21 juni 2023 tot en met 1 juli 2023;
  • oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging en oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Zaak A
4.1.1.
Feit 1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake is geweest van een plan en dus van voorbedachte raad, zodat poging tot moord bewezen kan worden. Tijdens de relatie heeft de verdachte zijn partner meerdere malen bedreigd met de dood en op 31 december 2023 heeft hij de daad bij het woord gevoegd. De verdachte heeft tijd gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dit geldt zowel voorafgaand aan het doorsnijden van haar keel als daarna. In plaats van een ambulance te bellen, heeft hij het slachtoffer op de grond laten liggen en foto’s van haar gemaakt. Daarna heeft hij haar vanaf de derde woonlaag uit het raam gegooid.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op oudjaarsavond 2023 heeft geprobeerd om zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door haar meermalen met een plank op haar hoofd te slaan, vervolgens met een mes haar keel door te snijden en haar tot slot door het keukenraam vanaf de derde woonlaag naar beneden te gooien. Ter beoordeling staat of bij dit feit ook sprake is geweest van voorbedachte raad en of de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. Voor een bewezenverklaring hiervan moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank moet vaststellen of hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij deze beoordeling gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing voor het aannemen van voorbedachte raad, maar neemt niet weg dat de rechtbank aan mogelijke contra-indicaties hiervoor een zwaarder gewicht kan toekennen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onderhavige feit als volgt.
Op de dag van het ten laste gelegde hebben de verdachte en de aangeefster afgesproken om oud en nieuw met elkaar te vieren. Uit de verklaringen van de verdachte leidt de rechtbank af dat zij gedurende de dag beiden (veel) alcohol hebben gedronken en dat op meerdere momenten sprake was van (kleine) ruzies zonder duidelijke aanleiding, zoals ook volgens getuigen wel vaker het geval was. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen wat zich precies heeft afgespeeld voorafgaand aan de geweldsexplosie van de verdachte kort voor middernacht. Ook het tijdsverloop bij de gepleegde geweldshandelingen is niet duidelijk. De verdachte zelf zegt geen herinnering te hebben aan de aanleiding of een specifiek motief in de aanloop tot het ten laste gelegde. Het zwaar gewonde slachtoffer heeft hierover naderhand evenmin informatie kunnen verschaffen. Andere aanknopingspunten zijn er niet, zodat geen zicht bestaat op wat de verdachte concreet heeft overwogen dan wel heeft kunnen overwegen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte kennelijk fors onder invloed was van alcohol en dat zijn fragmentarische beschrijving van het geweldsincident serieuze vragen oproept. Dat het slachtoffer nog in staat zou zijn geweest om, nadat hij haar meermalen met een plank op het hoofd had geslagen en met een mes haar keel had doorgesneden, naar het raam te lopen en daar om hulp te roepen – waarna de verdachte haar volgens zijn verklaring uit het raam heeft gegooid – vindt verder geen steun in het dossier en biedt als zodanig onvoldoende informatie voor de conclusie dat de verdachte zich binnen dit tijdsbestek heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit. Dat sprake was van een tumultueuze relatie, dat de verdachte het slachtoffer eerder zou hebben bedreigd en dat hij geen medische hulp heeft ingeroepen na confrontatie met de gevolgen van zijn handelen, acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van voorbedachte raad.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat vrijspraak dient te volgen van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd.
4.1.2.
Feiten 2 en 3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot het bewijs van feit 2 geen verweer gevoerd. Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om zijn zus te verwonden en ook niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar letsel zou toebrengen. Uit het getuigenverhoor van de aangeefster bij de rechter-commissaris blijkt dat haar verwondingen vermoedelijk zijn ontstaan toen zij het mes uit de handen van de verdachte probeerde te slaan, om te voorkomen dat hij haar zoon hiermee zou steken. De verdachte heeft bekend dat hij hem met het mes probeerde te steken. Met betrekking tot zijn zus is van opzettelijk steken, dan wel snijden door de verdachte echter geen sprake, zodat voor feit 3 vrijspraak dient te volgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht zowel voor feit 2 als voor feit 3 poging tot doodslag bewezen.
De verdachte heeft in een woordenwisseling uit het niets een mes getrokken en heeft zijn neef meerdere keren gestoken op vitale en kwetsbare plekken van het lichaam. Daarmee is sprake van vol opzet op het toebrengen van dodelijk letsel. De steekbewegingen gingen rakelings langs het hoofd en de nek van de zus van de verdachte. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard – en daarmee voorwaardelijk opzet gehad – dat hij ook haar dodelijk zou verwonden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de onder feit 2 primair aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag van zijn neef [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. Door hem tijdens een ruzie met een mes meermalen in de nek en in de rug te steken, in de nabijheid van vitale lichaamsonderdelen, bestond de aanmerkelijke kans dat hij hem dodelijk zou verwonden. Deze gedragingen worden naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op z’n minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van zijn zus [slachtoffer 3] . Op basis van de beschikbare verklaringen kan niet worden bewezen dat de verdachte door het maken van stekende bewegingen in de richting van zijn neef, ook het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het doden van zijn zus. Anders dan door de verdediging is bepleit, acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Immers, door met het mes stekende bewegingen te blijven maken toen zijn zus in de worsteling met zijn neef tussenbeide wilde komen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat het slachtoffer op 1 januari 2024 is geopereerd aan haar duim, waarbij het herstel naar verwachting 12 tot 18 maanden in beslag zal nemen en blijvend sprake zal zijn van een beperking in de beweeglijkheid van haar hand. Deze verwondingen worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zodat het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Zaak B
4.2.1.
Vrijspraak feit 3
Uit het dossier volgt dat de verdachte en de aangeefster [slachtoffer 1] gedurende een langere periode in een tumultueuze (knipperlicht)relatie verwikkeld waren. Er was sprake van periodes met intensief contact met wederzijdse instemming, waartussen de relatie meermalen werd verbroken en weer hersteld, en partijen over en weer het initiatief tot contact namen. Hoewel tevens sprake was van pesterijen en mogelijk dreigementen door de verdachte, levert dit – ook binnen de door de officier van justitie in haar requisitoir benoemde kortere pleegperiode – onvoldoende op om tot een bewezenverklaring te komen voor de ten laste gelegde belaging, dan wel dwang. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde onder feit 3.
4.2.2.
Feiten 1 en 2
Het ten laste gelegde onder feit 1 (vernieling van een ruit) is door de verdachte bekend. Het bewijs voor feit 2 (huisvredebreuk) blijkt onverkort uit de bewijsmiddelen. De rechtbank acht beide feiten zonder nader motivering wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Feit 4
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, aangezien de aangeefster volgens de verdachte heeft ingestemd met het plaatsen van de foto en het filmpje op Facebook.
Beoordeling
Het onder feit 4 ten laste gelegde is gebaseerd op artikel 139h Sr zoals dat luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt, bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegd feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 139h (oud) Sr.
De verdachte heeft bekend dat hij een seksueel getinte foto en video van de aangeefster openbaar heeft gemaakt. Dat hij dat heeft gedaan met instemming van de aangeefster acht de rechtbank in het licht van haar verklaring, het door de verdachte bij de foto geplaatste bijschrift en het mogelijk voor de aangeefster nadelige effect van deze openbaarmaking, niet aannemelijk. De rechtbank acht het ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in
zaak A onder feit 1, feit 2 en feit 3en in
zaak B onder feit 2en
feit 4ten laste gelegde heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in
zaak B onder feit 1ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Zaak A
1
hij op 31 december 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (meermalen)
- met een plank, op haar hoofd heeft geslagen en
- met een mes haar keel heeft (door)gesneden en
- haar door een openstaand raam (vanaf de 3e woonlaag) naar beneden heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 1 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
(meermalen)
met een mes in de rug en de nek van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
hij op 1 januari 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden pees (in hand), heeft toegebracht
door meermalen
met een mes in de hand van die [slachtoffer 3]
te snijden;
Zaak B
1
hij op 1 juli 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaardopzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan [slachtoffer 4] , toebehoorde heeft vernield;
2
hij op 1 juli 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaardin de woning, gelegen aan de [straatnaam] in Rhoon,
bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
4
hij in de periode van 20 juni 2023 tot en met 1 juli 2023 te Rotterdam
van een persoon, [slachtoffer 1] ,
een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop de
borstpartij van die [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) te zien is en een video waarop die [slachtoffer 1] in lingerie te zien is en heen en weer beweegt met haar billen,
openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die
openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak A
1

poging doodslag

2 primair

poging doodslag

3 subsidiair

zware mishandeling

Zaak B
1

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen

2
in een woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
4
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op oudejaarsavond 2023 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] . Hij heeft het slachtoffer in haar woning met een plank op haar hoofd geslagen, met een mes haar keel (door)gesneden, haar haren afgeknipt en heeft haar vervolgens uit het raam gegooid vanaf de derde woonlaag. Zij raakte hierdoor levensgevaarlijk gewond. Het zesjarige dochtertje van het slachtoffer was in de woning aanwezig en heeft een deel van de (gewelds)handelingen gezien. De verdachte heeft het ernstig gewonde slachtoffer in hulpbehoevende toestand achtergelaten en heeft zich ook om haar dochtertje verder niet bekommerd. Dankzij het snelle handelen van de politie en het ambulancepersoneel is het leven van het slachtoffer gered. Met zijn handelen heeft de verdachte onnoemelijk veel leed veroorzaakt bij het slachtoffer en haar familie. Het slachtoffer heeft vanwege haar vele verwondingen langere tijd in coma gelegen in het ziekenhuis en heeft daarna meerdere maanden moeten revalideren in een revalidatiecentrum. Haar dochtertje heeft hierdoor in twee pleeggezinnen moeten verblijven. Tot op de dag van vandaag heeft het slachtoffer veel pijnklachten en is zij niet volledig hersteld van haar verwondingen; het is de vraag of dit ooit zal gebeuren.
Nadat de verdachte de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] had verlaten, heeft hij zich kort na middernacht in de woning van zijn zus [slachtoffer 3] nogmaals schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij hij in een ruzie zijn neef [slachtoffer 2] meerdere keren met een mes in zijn nek en rug heeft gestoken. Tijdens dit gevecht heeft de zus van de verdachte geprobeerd om tussenbeide te komen, waarbij zij door toedoen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel opliep aan haar hand. Haar zoon [slachtoffer 2] heeft enkele dagen in het ziekenhuis gelegen en kon tijdens zijn verdere revalidatie gedurende langere tijd geen betaald werk verrichten.
Ten aanzien van zijn ex-partner [slachtoffer 1] heeft de verdachte zich voorafgaand aan deze feiten tevens schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit, huisvredebreuk en openbaarmaking van seksueel getinte afbeeldingen. De rechtbank rekent de verdachte al deze feiten zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Nederlandse justitiële documentatie van 18 november 2024 en een uittreksel van de Surinaamse justitiële documentatie van 20 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapporten van 11 juni 2024 en 19 maart 2024, respectievelijk opgesteld door [naam psychiater 1] , psychiater (in het kader van de opleiding tot pro Justitia rapporteur onder supervisie van [naam psychiater 2] , psychiater) en [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Deze rapporten zijn opgesteld gedurende het strafrechtelijk onderzoek in zaak A, in aanvulling op hun eerdere rapportage uit 2023 in zaak B.
In het psychiatrisch onderzoek wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken en van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze pathologie is chronisch en heeft volgens de rapporteurs ook zijn keuzes en gedragingen in de aanloop tot de ten laste gelegde feiten beïnvloed. De verdachte was ten tijde van de in zaak A ten laste gelegde feiten onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Vanuit zijn persoonlijkheidspathologie is sprake van impulsiviteit, een beperkt inlevingsvermogen en krenkbaarheid, wat in combinatie met de ontremmende werking van alcohol snel kan leiden tot oplopende frustratie en agressie. Er wordt een beperking gezien in de keuzevrijheid van de verdachte bij de beslissing om alcohol te gaan drinken, vanwege de jarenlang comorbide verslaving en persoonlijkheidsproblematiek. De rapporteurs adviseren om in zaak A het onder feit 1 ten laste gelegde in verminderde mate en het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Een vergelijkbare dynamiek werd door de rapporteurs eerder beschreven in hun rapportage in zaak B, waarbij door de deels ontkennende proceshouding van de verdachte geen volledige delictanalyse kon worden gemaakt.
Het herhalingsrisico wordt door de psychiaters ingeschat als hoog, waarbij een langdurige klinische behandeling met een zeer geleidelijke resocialisatie door hen noodzakelijk wordt geacht. Zij adviseren hierbij de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
In het psychologisch onderzoek wordt eveneens geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Waargenomen antisociale en borderline persoonlijkheidskenmerken zijn volgens de psychoog vooral secundair aan deze verslaving en zijn voor hem daarom geen aanleiding voor het diagnosticeren van een persoonlijkheidsstoornis. Ook de door de verdachte gerapporteerde depressieve klachten hangen volgens de psycholoog vooral samen met zijn alcoholgebruik en staan ten tijde van de in zaak A ten laste gelegde feiten minder op de voorgrond dan bij het eerdere onderzoek. Alcohol maakt de verdachte meer impulsief en opvliegend, waarbij sneller controleverlies optreedt, en speelt in alle hem ten laste gelegde feiten een belangrijk rol. Hoewel dit op zichzelf geen reden is voor een advies tot verminderde toerekening, kan zijn diepgewortelde alcoholverslaving niet los worden gezien van de beperkte copingmechanismen van de verdachte in het omgaan met frustraties en stress. Hierbij is geen sprake van een (volledig) vrije keuze. Om die reden adviseert de psycholoog in beide zaken om de ten laste gelegde feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Zolang de verdachte blijft drinken wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. De verdachte heeft een langdurige (in aanvang) klinische behandeling nodig, gericht op het gebruik van middelen en op de achtergronden van dit gebruik. Bij het kader waarin een dergelijke behandeling kan worden geeffectueerd, moet rekening worden houden met zijn verslavingsgevoeligheid en bijbehorend onvermogen om (onder invloed) aan voorwaarden te voldoen. Geadviseerd wordt daarom tot oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juli 2024. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte kwam op 18-jarige leeftijd voor het eerst in aanraking met justitie. De reclassering ziet een delictpatroon aangaande huiselijk geweld. De leefgebieden van de verdachte zijn ontwricht. Het ontbreekt hem aan stabiele huisvesting, een zinvolle dagbesteding en inkomen. Zijn alcoholverslaving en persoonlijkheidsproblematiek hebben onderling een versterkend effect. Het risico op terugval in alcoholgebruik en daarmee het risico op herhaling van delictgedrag wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft in het verleden meerdere keren reclasseringstoezicht opgelegd gekregen, waarbij vergeefs getracht is stabiliteit te creëren binnen zijn leefgebieden en de verdachte zich meermaals heeft onttrokken aan voorwaarden. Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, de ernst van de verslavings- en persoonlijkheidspathologie, de hoge risico’s op een terugval in middelengebruik en delictgedrag, het ontbreken van zieke-inzicht en de eerder ingezette interventies die niet hebben geleid tot een gedragsverandering, ziet de reclassering geen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Wanneer de rechtbank de ernst van de bewezenverklaarde feiten in aanmerking neemt en daarbij ook kijkt naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken eerder zijn opgelegd, komt zij tot de volgende analyse. Voor een voltooide doodslag geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van tussen de 10 en 15 jaar. Strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden zijn binnen deze bandbreedte van belang en kunnen eventueel ook tot afwijking van deze bandbreedte leiden. Wanneer sprake is van poging tot doodslag wordt globaal doorgaans een derde afgetrokken van de op te leggen straf, omdat de dood van het slachtoffer dan niet het gevolg is geweest van het handelen. Als voor de door de verdachte gepleegde feiten elk afzonderlijk een straf zou worden opgelegd, zou dit opgeteld resulteren in een gevangenisstraf in de orde van grootte zoals door de officier van justitie is geëist.
Hoewel de psychiaters en de psycholoog die de verdachte hebben onderzocht onderling tot enigszins uiteenlopende diagnostische conclusies komen, wordt in beide onderzoeken geconcludeerd dat sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een ernstige, reeds lang bestaande alcoholverslaving en dat deze verslaving niet los gezien kan worden van onderliggende (persoonlijkheids)problematiek van de verdachte bij het hanteren van frustraties en stress. Nu deze conclusies gedragen worden door de bevindingen bij hun onderzoek en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare. Dat betekent dat de rechtbank vaststelt dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten sprake was van een psychische stoornis en dat deze feiten hem in (licht) verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De gedragsdeskundig rapporteurs taxeren het recidiverisico als hoog en adviseren om de verdachte ter beperking van het delictgevaar te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank volgt de rapporteurs ook op dit punt in hun advies en stelt vast dat in zaak A sprake is van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, zoals is vereist om een tbs-maatregel te kunnen opleggen. Ook bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De algemene veiligheid van personen en goederen eist de oplegging van een tbs-maatregel, gezien de aard en ernst van de bewezen feiten en het hoge recidiverisico. Aan de verdachte zal daarom een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege worden opgelegd. De terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de duur van de maatregel wettelijk niet is gemaximeerd.
De rechtbank acht naast de op te leggen maatregel ook een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De door de officier van justitie gevorderde straf acht de rechtbank echter te hoog, wanneer de in zaak A bewezen feiten in samenhang worden beschouwd en ook rekening wordt gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de in dat kader op te leggen tbs-maatregel. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar passend en geboden. Onder de huidige wet- en regelgeving betekent dit dat na 10 jaar detentie een begin kan worden gemaakt met de tbs-behandeling van de verdachte.
De rechtbank ziet, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen aanleiding om naast een langdurige gevangenisstraf en een tbs-maatregel, ook een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen Samsung telefoon, zoals vermeld op de beslaglijst, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de rechthebbende [slachtoffer 1] .

9.Vorderingen benadeelde partijen

In zaak A hebben zich als benadeelde partijen gevoegd [slachtoffer 1] , tevens als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [naam dochter] , en [benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast hebben zich als benadeelde partijen gevoegd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , respectievelijk ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen vorderen vergoedingen voor materiële en/of immateriële schade. Hun vorderingen staan in onderstaande tabel vermeld, met daarbij het standpunt van de officier van justitie en de verdediging ten aanzien van elk van de vorderingen.
9.1.
Beoordeling
De beslissing van de rechtbank ten aanzien van elk van de vorderingen is in de onderstaande tabel weergegeven. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 2.345,20,- aan materiële schade en een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade.
Vast staat dat aan [slachtoffer 1] door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 555,62 aan niet-vergoede ziektekosten toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor dat gedeelte voldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de benadeelde kosten gevorderd die de woonstichting heeft moeten maken ten gevolge van het repareren van de schade aan de voordeur van haar woning. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten op grond van artikel 6:107 Burgerlijk Wetboek (BW) niet als verplaatste schade kunnen worden aangemerkt, nu deze schade niet bij [slachtoffer 1] had kunnen worden gevorderd. De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook afwijzen.
Ook is vast komen te staan dat aan [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het letsel dat haar is toegebracht was levensbedreigend en aannemelijk is dat de gevolgen daarvan haar functioneren nog langdurig zullen beïnvloeden. De immateriële schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 75.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.1.2.
[naam dochter] en [benadeelde]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [naam dochter] , en haar meerderjarige zoon [benadeelde] vorderen respectievelijk een bedrag van € 15.000,- en € 12.500,- aan affectieschade. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 BW, vierde lid genoemde naasten van een persoon die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen als gevolg een gepleegd strafbaar feit. De eisen daarvoor zijn echter streng. Er moet bijvoorbeeld sprake zijn van een blijvende functiestoornis van 70% of meer, of van andere zeer ernstige letsels die van grote invloed zijn op de relatie en die als ‘ernstig’ en ‘blijvend’ kunnen kwalificeren. Volgens de memorie van toelichting valt te denken aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantasting van de geheugenfunctie, ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen en aan letsels die leiden tot verlies of een ernstige verstoring van de mogelijkheid tot lichamelijk contact. Ook kan worden gedacht aan gevallen waarin het slachtoffer volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van zodanig intensieve hulp dat de mogelijkheid tot het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord.
De rechtbank is van oordeel dat het litteken in de nek van [slachtoffer 1] en andere bij haar vastgestelde verwondingen niet kunnen worden gekwalificeerd als ernstig en blijvend letsel in de zin van het Besluit Vergoeding Affectieschade. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het onder 1 bewezen feit ook op de kinderen van [slachtoffer 1] grote impact heeft, acht zij daarom de vordering van immateriële schade in de vorm van affectieschade niet toewijsbaar. Voor zover daartoe aanleiding wordt gezien, staat de gang naar de burgerlijke rechter open voor de vordering van immateriële schadevergoeding op een andere grond.
9.1.3.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 31.152,35,- aan materiële schade en een bedrag van € 32.500,- aan immateriële schade.
Vast staat dat aan [slachtoffer 2] door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de gevorderde schade onder de posten 1 tot en met 5 redelijk en genoegzaam onderbouwd, zodat zij deze volledig zal toewijzen. De gevorderde schade onder post 6, het verlies van arbeidsvermogen, zal op basis van de overgelegde stukken door de rechtbank op een bedrag van € 19.008,- worden geschat. In totaal zal de rechtbank een bedrag van € 20.559,35 aan materiële schade toewijzen.
Ook is vast komen te staan dat aan [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft enkele dagen in het ziekenhuis verbleven en heeft daarna nog geruime tijd last ondervonden van de steekverwondingen. De immateriële schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.1.4.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 1.667,89,- aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade.
Vast staat dat aan [slachtoffer 3] door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade (medische kosten, kledingschade en verlofdagen) acht de rechtbank genoegzaam onderbouwd en zal volledig worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan [slachtoffer 3] door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Benadeelde partij
Vordering materiële schade
Vordering immateriële schade
Standpunt officier van justitie
Standpunt verdediging
Beslissing materiële schade
Beslissing immateriële-/ affectieschade
[slachtoffer 1]
€ 2.345,20
€ 100.000,-
Geheel toewijzen
Materieel: eigen risico referte, voordeur N-O
Immaterieel: matigen tot € 15.000,- overige afwijzen/N-O
Toewijzen € 555,62 overige afwijzen
Toewijzen € 75.000,- overige N-O
[slachtoffer 1] namens [naam dochter]
-
€ 15.000,-
(affectieschade)
Geheel toewijzen
Afwijzen/N-O
-
Afwijzen
[benadeelde]
-
€ 12.500,- (affectieschade)
Geheel toewijzen
Afwijzen/N-O
-
Afwijzen
[slachtoffer 2]
€ 31.152,35
€ 32.500,-
Geheel toewijzen
Materieel: post 1, 2 en 4 referte, post 3, 5 en 6 N-O
Immaterieel: matigen tot € 2.500,- overige afwijzen/N-O
Toewijzen
€ 20.559,35 overige N-O
Toewijzen € 20.000,- overige N-O
[slachtoffer 3]
€ 1.667,89
€ 17.500,-
Geheel toewijzen
Materieel: referte,
Immaterieel: matigen tot € 2.500,- overige afwijzen/N-O
Toewijzen
€ 1.667,89
Toewijzen € 7.500,-
overige N-O
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten.
9.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen zoals hierboven in de tabel vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 oktober 2022 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 4 (vier) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 november 2022.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, nu de ten laste gelegde feiten in de proeftijd zijn gepleegd.
10.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de vordering afwijzen. In het licht van op te leggen gevangenisstraf en tbs-maatregel acht zij de tenuitvoerlegging niet meer opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 36f, 37a, 37b, 45, 57, 138, 139h (oud), 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de in zaak A, onder feit 1 impliciet primair en onder feit 3 primair en in zaak B, onder feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A, onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 primair, feit 3 subsidiair en in zaak B, onder feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave van een Samsung telefoon aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de in onderstaande tabel genoemde benadeelde partijen te betalen het daarin genoemde totale bedrag aan toegewezen schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Toegewezen materiële schade
Toegewezen immateriële schade
Totaal toegewezen schade
Aantal dagen gijzeling
Wettelijke rente vanaf
[slachtoffer 1]
€ 555,62
€ 75.000,-
€ 75.555,62
365
31-12-2023
[slachtoffer 2]
€ 20.559,35
€ 20.000,-
€ 40.559,35
239
01-01-2024
[slachtoffer 3]
€ 1.667,89
€ 7.500,-
€ 9.167,89
80
01-01-2024
wijst af het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dat ziet op een bedrag van € 1.789,58 aan materiële schade; verklaart het resterende deel van de door haar gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de gevorderde affectieschade door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] als wettelijk vertegenwoordiger van [naam dochter] , en [benadeelde] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het resterende deel van zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van zijn vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van haar vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partijen [slachtoffer 1] als wettelijk vertegenwoordiger van J.S. Algoe, en S. Algoe in de proceskosten door de verdachte gemaakt in het kader van de door hen gevorderde affectieschade, op dit moment begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de in de tabel genoemde benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te betalen de daarin genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de daarin genoemde data tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het in de tabel genoemde aantal dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de in de tabel genoemde benadeelde partijen, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 21 oktober 2022 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 januari 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Zaak A
1
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven,
met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg)
(meermalen)
- met een plank, althans een hard voorwerp, tegen/op haar hoofd heeft geslagen en/of
- met een mes (in) haar keel/hals heeft (door)gesneden en/of
- haar door een openstaand raam (vanaf de 3e woonlaag/etage) naar beneden heeft gegooid/ geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
(meermalen)
met een mes in de rug en/ of de nek en/ of het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde nekwervel en/of een klaplong en/of een steekwond in het hoofd, heeft toegebracht
door (meermalen)
met een mes in de rug en/of de nek en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen)
met een mes in de rug en/ of de nek en/ of het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,(meermalen)
met een mes in de hand en/of het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden pees (in hand), heeft toegebracht
door (meermalen)
met een mes in de hand van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen)
met een mes in de hand van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
1
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland,
in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, gelegen aan de [straatnaam] in Rhoon,
bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 1 juli 2023 te Rotterdam en/of Rhoon, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] ,
door:
- te dreigen naaktfoto's van die [slachtoffer 1] te openbaren en/of
- die [slachtoffer 1] meerdere keren per dag te bellen en/of
- die [slachtoffer 1] meerdere berichten te sturen via WhatsApp en/of
- nepprofielen aan te maken op Facebook en/of TikTok en hierop foto’s en/of berichten te plaatsen van en/of over die [slachtoffer 1]
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
4
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2023 tot en met 1 juli 2023 te Rotterdam
en/of Rhoon, gemeente Albrandswaard, althans in Nederland,
van een persoon, [slachtoffer 1] ,
een afbeelding en/of video van seksuele aard, te weten een foto, waarop de
borstpartij van die [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) te zien is en/of een video waarop die [slachtoffer 1] in lingerie te zien is en heen en weer beweegt met haar billen,
openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die
openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn.