ECLI:NL:RBROT:2025:2285

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
10-042110-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende ontucht met minderjarige en overschrijding van de redelijke termijn

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 juli 2022, waarbij de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje, geboren in 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een jongerencoach. Tevens is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van acht maanden, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10-042110-23
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. P. Metgod, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering), ook als dat de begeleiding van een jongerencoach betekent;
  • met opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 juli 2022 te Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en de mond van die [slachtoffer]
en
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op zestienjarige leeftijd ontucht gepleegd met een twaalfjarig meisje door onder meer haar lichaam seksueel binnen te dringen. De verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit van het slachtoffer. Met het verbod op het plegen van ontuchtige handelingen met personen onder de zestien jaar, heeft de wetgever jeugdige personen in bescherming willen nemen tegen het ondergaan van ontuchtige handelingen. Op de ander - in dit geval verdachte, een jongen van zestien jaar oud - rust de verantwoordelijkheid zich van dergelijke strafbare handelingen te onthouden. De verdachte heeft daarin verzaakt en dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 november 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidiverisico is midden. Binnen het gezin zijn er geen problemen naar voren gekomen. Op het gebied van school heeft de verdachte nog geen diploma behaald en is er op dit moment nog geen zicht op een passende mbo-opleiding. Het ten laste gelegde heeft de schoolgang onder druk gezet en doen stagneren. Op het gebied van werk en vrijetijdsbesteding zorgt de jongerencoach op dit moment voor stimulans. Het middelengebruik van de verdachte baart zorgen omdat sprake is van dagelijks gebruik. Ten aanzien van de geestelijke gezondheid laat de verdachte door zijn gedrag zien dat mogelijk behandeling en begeleiding noodzakelijk is. Hij is nooit onderzocht en een posttraumatische stressstoornis kan niet worden uitgesloten. Duidelijk is wel dat deze problematiek, als gevolg van het ten laste gelegde, van grote (negatieve) invloed is op zijn dagelijks leven. Ten aanzien van vaardigheden is het duidelijk dan de verdachte niet in staat is om zijn emoties te verwerken en een plek te geven. De verdachte heeft hier op dit moment geen grip op waardoor hij in zijn ontwikkeling lijkt te stagneren. Hiervoor heeft de verdachte goede begeleiding en behandeling nodig.
Twee jaar na dato kan er niet meer gesproken worden van lik-op-stukbeleid of van een pedagogisch effect. Daarnaast heeft er in de afgelopen twee jaar geen recidive meer plaatsgevonden. Gezien het bovenstaande lijkt bij een veroordeling het opleggen van een geheel voorwaardelijke detentiestraf het meest passend.
De Raad adviseert een geheel voorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dit betekent het volgen van de begeleiding van de jongerencoach, dan wel een gelijksoortige vorm van jongerencoaching en het, indien de jeugdreclassering dit nodig acht, volgen van andere begeleiding dan wel behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De aanhouding van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 januari 2023 aangehouden. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 24 januari 2023 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 2 jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 8 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de strafmaat. Voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals verzocht door de verdediging, ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit geen aanleiding. De rechtbank zal de overschrijding compenseren door vermindering van de op te leggen straf. In het geval de zaak spoedig na het feit op zitting zou zijn gebracht, zou de rechtbank allereerst acht hebben geslagen op de oriëntatiepunten, waarin wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden. Door de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat deze zaak ook voor de verdachte al consequenties heeft gehad, acht de rechtbank op dit moment een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden passend, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden, te weten begeleiding door de jeugdreclassering, begeleiding door een jongerencoach en, indien nodig, behandeling voor verslavingsproblematiek en traumagerelateerde klachten. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gezien de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit lang geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie, zal de rechtbank de proeftijd vaststellen op 1 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] , bijgestaan door
mr. R.H. Lagerweij. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële toekomstige schade. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is onderbouwd met uitspraken en kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële toekomstige schade, nu onbekend is wat of hoe hoog de schade zal zijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen en gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid, nu de vordering uitgaat van omstandigheden die niet op de tenlastelegging staan en de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is.
8.3.
Beoordeling
De gevorderde materiële schade betreft schade die nog niet bekend is en die is gevorderd met het oog op een eventuele procedure in hoger beroep. Deze post is dan ook niet onderbouwd en de benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- zodat de vordering ten aanzien van de immateriële schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
4 (vier maanden);
bepaalt dat deze jeugddetentie
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan de begeleiding van een jongerencoach, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan begeleiding en behandeling voor verslavingsproblematiek en traumagerelateerde klachten, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en Ü. Gümüş, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer]
en/of
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer] .