In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die op 17 december 2024 een verzoekschrift indiende, vroeg om een voorlopige voorziening om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 26 november 2024 op te schorten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur van januari 2025 te laat, maar wel betaald is, en dat de huur van februari 2025 tijdig is voldaan. Daarnaast is er een aanvraag voor beschermingsbewind gedaan, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. De verweerster, een woningbouwvereniging, is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, waardoor het moratorium is toegewezen voor een periode van zes maanden. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. Tideman, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.R.L.T. Peek.