ECLI:NL:RBROT:2025:2250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/3391
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot schuldovername door de minister van Financiën in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2025, wordt de afwijzing van de minister van Financiën om de schulden van eiser over te nemen behandeld. Eiser, gedupeerd door de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om overname van verschillende geldschulden, maar de minister weigerde dit op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de schulden van eiser voortvloeien uit een onrechtmatige daad, aangezien deze zijn ontstaan na de executoriale verkoop van zijn woning, die als wietplantage werd gebruikt. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geweigerd de schulden over te nemen, en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser had ook aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om van de regels af te wijken. De uitspraak bevestigt dat niet alle schulden in het kader van de Wht voor overname in aanmerking komen, vooral niet als ze voortkomen uit onrechtmatige daden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. van Gemeren),
en

de minister van Financiën(gemachtigde: mr. H. Polat).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de minister terecht heeft geweigerd om schulden van eiser over te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister op goede gronden tot deze beslissing gekomen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

2. Met de besluiten van 26 april 2023 met kenmerk 2627876.01 en 2627876.02 heeft de minister de aanvraag van eiser om geldschulden over te nemen afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 26 april 2023 ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
Bij brief van 17 december 2024 heeft de rechtbank vragen aan partijen gesteld die ter zitting met partijen zullen worden besproken.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de trajectbegeleider van eiser [naam] vanuit de gemeente Rotterdam, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiser heeft een aanvraag ingediend tot overname van verschillende geldschulden. Het betreft:
- Een schuld van eiser aan LAVG van € 2.892,11. Deze schuld is voor een bedrag van € 1.871,88 overgenomen.
- Een schuld aan Flanderijn & van Eck Incasso Gerechtsdeurwaarders (Flanderijn) ter hoogte van € 37.236,64 betreffende een restschuld hypotheek. Deze is niet overgenomen.
- Een schuld aan CMIS Nederland B.V. ten aanzien van bijzonder beheer ELQ Hypotheken (CMIS) ter hoogte van € 19.866,37 betreffende eveneens een restschuld hypotheek. Ook deze schuld is niet overgenomen.
3.1.
De minister heeft schulden 2 en 3 niet overgenomen omdat deze schulden zijn ontstaan na de executoriale verkoop van de woning van eiser als gevolg van het gebruik van de woning als wietplantage. De schulden zijn in de visie van de minister dan ook ontstaan uit onrechtmatige daad en komen daarmee niet voor vergoeding in aanmerking.
Heeft de minister terecht de schulden aan Flanderijn en CMIS niet overgenomen?
4. Eiser stelt dat de minister de schuld van eiser aan Flanderijn en CMIS ten onrechte niet heeft overgenomen. Eiser stelt dat de ingediende schulden geen gevolg zijn van een onrechtmatige daad en dat ze weldegelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Het doel van de Wht was om de gedupeerden volledig te compenseren: nu de schulden van eiser blijven staan, beantwoordt de regeling niet aan het doel waarvoor deze in het leven is geroepen. Dat is in strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarnaast kan eiser door het niet overnemen van de schuld zijn leven niet oppakken. Eiser voert daarbij aan dat hij ook nog een schuld van € 26.000 heeft aan het CJIB die op hem drukt. Deze schuld wordt ten onrechte niet meegenomen. Verder betoogt eiser dat er onvoldoende rekening is gehouden met het causale verband dat er was tussen de toeslagenaffaire en het ontstaan van de schulden. Tenslotte stelt eiser dat zijn persoonlijke belangen onvoldoende zijn meegewogen. Eiser heeft grote lichamelijke, geestelijke en sociaal-maatschappelijke problemen.
4.1.
Geldschulden die voortvloeien uit een onrechtmatige daad worden niet door de minister overgenomen. [1] Onder onrechtmatige daad wordt verstaan een gedraging zoals bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, waaronder handelen in strijd met de wet of het veroorzaken van schade door nalatigheid. [2]
4.2.
Vast staat dat de schulden van eiser aan Flanderijn en CMIS voortvloeien uit de executoriale verkoop van zijn woning als gevolg van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in die woning. Het exploiteren van een hennepkwekerij in de woning is in strijd met de Opiumwet, en dus een strafbaar feit. Eiser heeft niet weersproken dat de exploitatie van de hennepkwekerij heeft geleid tot aanzienlijke risico’s en ernstige gebruiksschade, die de verkoopopbrengst van de woning sterk heeft verminderd. De schade is daarmee direct te herleiden tot een onrechtmatige gedraging van eiser. Dit wordt onderstreept door het feit dat de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) heeft geweigerd om de restschuld kwijt te schelden. NHG stelt dat eiser niet te goeder trouw heeft gehandeld en verantwoordelijk is voor de schade in de vorm van een lage verkoopopbrengst bij de onderhandse verkoop.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de schulden van eiser voortvloeien uit een onrechtmatige daad. Op grond van artikel 4.1, vierde lid, onderdeel c, Wht komen deze schulden niet in aanmerking voor overname.
4.4.
Eisers betoog dat het in strijd met het vertrouwensbeginsel is om niet al zijn schulden over te nemen, gelet op de doelstelling van de Wht, slaagt niet. In de memorie van toelichting bij de Wht heeft de wetgever de gemaakte keuzes en de achtergrond daarvan uitvoerig toegelicht. De schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen en is niet bedoeld voor het herstellen van onrecht. Hoewel gekozen is voor het bieden van een nieuwe start, zijn er schulden die zijn uitgesloten van herstel. Als gevolg hiervan zijn er gedupeerde ouders die na de hersteloperatie met schulden achterblijven. Dit vloeit voort uit het doel van de regeling. [3] Eén en ander brengt ook mee dat causaliteit geen criterium is voor de vraag of schulden wel of niet worden overgenomen. Eisers stelling, dat zijn schulden niet zouden zijn ontstaan zonder de toeslagenaffaire, gaat daarom niet op. [4]
4.5.
De beroepsgronden slagen niet.
Heeft minister terecht niet de gehele ingediende schuld bij LAVG overgenomen?
5. Eiser stelt dat de minister ten onrechte niet het volledige bedrag van de ingediende schulden bij LAVG heeft overgenomen. Volgens eiser gaat het om drie schulden met een totaalbedrag van € 2.892,11.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de schuld bij LAVG correct heeft vastgesteld en voor het juiste bedrag heeft overgenomen. Uit de overgelegde stukken, waaronder betalingsspecificaties van LAVG, blijkt dat de openstaande vordering op het moment van de aanvraag € 1.871,88 bedroeg. De minister heeft dit bedrag volledig overgenomen en afbetaald. Er is geen bewijs dat het resterende bedrag van € 1.020,23 nog als opeisbare schuld openstond. De minister heeft de schuld daarmee voldoende zorgvuldig onderzocht en gemotiveerd afgehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister terecht niet geoordeeld over een schuld aan CJIB?
6. Eiseres stelt verder dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de publieke schuld van eiser aan het CJIB ter hoogte van € 26.000,-. Het betreft een door de rechter aan eiser in de strafzaak opgelegde ontnemingsmaatregel vanwege de hennepkwekerij.
6.1.
De rechtbank overweegt dat zij uitsluitend oordeelt over het bestreden besluit van de minister. Omdat eiseres deze schuld niet bij de minister heeft ingediend voor overname, maakt deze schuld geen onderdeel uit van het besluit en valt deze buiten de beoordeling van de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat schulden aan het CJIB zijn aan te merken als publieke schulden. Het CJIB wordt expliciet benoemd als publieke schuldeiser in de memorie van toelichting bij de Wht. [5] Publieke schulden komen niet voor overname in aanmerking, omdat publieke schulden niet onder hoofdstuk 4 van de Wht, getiteld ‘Overneming en betaling privaatrechtelijke schulden’ vallen, maar onder hoofdstuk 3 van de Wht, getiteld ‘Kwijtschelding bestuursrechtelijke schulden’. Op grond van hoofdstuk 3 van de Wht worden publieke schulden door de betreffende bestuursorganen zelf in kaart gebracht en door hen wordt getoetst of de schulden in aanmerking komen voor kwijtschelding.
Had de minister toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
7. Tot slot beroept eiser zich op de hardheidsclausule. Hij voert aan dat hij vanwege zijn persoonlijke omstandigheden ernstig in de problemen is gekomen als gevolg van terugvorderingen van de belastingdienst en dat de afwijzing van de aanvraag leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hij heeft als gevolg van de toeslagenaffaire al zoveel meegemaakt dat dit zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid grote schade heeft berokkend. Eiser heeft nog steeds ondersteuning nodig vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
7.1.
De minister stelt dat in dit geval geen sprake is van zodanig bijzondere of schrijnende omstandigheden dat afgeweken moet worden van de eisen zoals vastgelegd in artikel 4.1 van de Wht.
7.2.
Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van de voorwaarden voor schuldoverneming worden afgeweken, als toepassing van die voorwaarden vanwege bijzondere schrijnende omstandigheden leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Duidelijk is dat eiser vanuit een moeilijke situatie komt. Hij heeft -met ondersteuning van de gemeente Rotterdam- zijn problemen echter aangepakt en heeft hij ter zitting laten blijken dat hij gemotiveerd is om zijn eerdere problemen achter zich te laten. Eiser is weer vrij na detentie, heeft huisvesting en een uitkering en is zich aan het oriënteren op een opleiding. Dit is positief. Dat brengt echter niet mee dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 12 februari 2025 gaat het bij de beoordeling van de hardheidsclausule om actuele omstandigheden die samenhangen met de gevolgen van de weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. [6] Niet is aannemelijk gemaakt dat zijn huidige situatie zo bijzonder of schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. Er is niet gebleken van lopende incassomaatregelen van de schuldeisers die de nieuwe start van eiser in de weg staan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, vierde lid, onderdeel c, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht)
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 130.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(ABRvS) van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 41.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 38.
6.ABRvS, 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:532.