ECLI:NL:RBROT:2025:2228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
83-026207-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor belastingfraude door onjuiste en niet ingediende aangiften omzetbelasting over een periode van zes jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die gedurende een periode van ruim zes jaar onjuiste en niet ingediende aangiften omzetbelasting heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften onjuist heeft gedaan en in sommige gevallen helemaal niet heeft ingediend. Dit heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 900.000,-. De officier van justitie had een geheel voorwaardelijke geldboete van € 450.000,- geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een deel van de boete onvoorwaardelijk moest zijn, gezien de ernst van de feiten en de lange periode waarin de belastingfraude heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft uiteindelijk een geldboete van € 450.000,- opgelegd, waarvan € 225.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de handelingen van de verdachte rechtspersoon niet alleen de Belastingdienst, maar ook de samenleving als geheel hebben benadeeld, en dat het onbestraft laten van dergelijke fraude de belastingmoraal ondermijnt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte rechtspersoon niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-026207-23
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd op het adres: [vestigingsadres] te ( [postcode] ) [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordigers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ,
raadsman mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Lucas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (met uitzondering van de ten laste gelegde onjuiste of onvolledige aangifte over het derde kwartaal 2018) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 450.000,- met een proeftijd van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de vertegenwoordigers van de verdachte rechtspersoon bekend. Daarbij overweegt de rechtbank dat het doen van aangiften omzetbelasting behoort tot de normale bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon en dat de gedragingen en het opzet van de vertegenwoordigers in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de verdachte rechtspersoon. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met uitzondering van het deel van feit 1 dat ziet op het derde kwartaal van 2018. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat deel niet is bewezen, zodat de verdachte rechtspersoon daarvan zonder nadere motivering wordt vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de wettelijk vertegenwoordigers van de verdachte rechtspersoon het bewezen verklaarde hebben bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2022 in Nederland
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen onjuist
heeftgedaan, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting betreffende de aangiftetijdvakken:
- Eerste kwartaal 2017
- Tweede kwartaal 2017
- Derde kwartaal 2017
- Vierde kwartaal 2017
- Eerste kwartaal 2018
- Tweede kwartaal 2018
- Vierde kwartaal 2018
- Eerste kwartaal 2019
- Tweede kwartaal 2019
- Eerste kwartaal 2020
- Vierde kwartaal 2021
- Eerste kwartaal 2022
- Tweede kwartaal 2022
immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2023 in Nederland,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor
de omzetbelasting ten name van [verdachte rechtspersoon] . betreffende de
aangiftetijdvakken:
- Derde kwartaal 2019
- Vierde kwartaal 2019
- Tweede kwartaal 2020
- Derde kwartaal 2020
- Vierde kwartaal 2020
- Eerste kwartaal 2021
- Tweede kwartaal 2021
- Derde kwartaal 2021
- Derde kwartaal 2022
- Vierde kwartaal 2022
niet
heeftgedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de relevante omstandigheden waarin de verdachte rechtspersoon verkeert. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft zich gedurende een periode van ruim zes jaar schuldig gemaakt aan belastingfraude, door geen dan wel onjuiste aangiften omzetbelasting in te (doen) dienen bij de Belastingdienst. De wettelijk vertegenwoordigers van de verdachte rechtspersoon hebben dit bewust gedaan met als doel dat te lage omzetbelasting bij de rechtspersoon werd geheven en dus ook te weinig omzetbelasting door haar werd betaald. De verdachte rechtspersoon is hierdoor verrijkt. Zij had immers meer liquide middelen beschikbaar voor het doen van andere uitgaven.
De verdachte rechtspersoon heeft met haar handelwijze bovendien de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld. Zij heeft de werking van het systeem van omzetbelasting, dat gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet, belemmerd. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad. De handelingen van de verdachte rechtspersoon dragen daarnaast bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat de verdachte rechtspersoon de schatkist voor een zeer groot bedrag heeft benadeeld. Uitgegaan wordt van een benadelingsbedrag van € 900.000,-. Dit is het benadelingsbedrag dat de verdediging heeft aangevoerd en waarbij de officier van justitie zich heeft aangesloten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een forse geldboete aangewezen. De lange periode waarin het strafrechtelijk handelen heeft plaatsgevonden en het hoge benadelingsbedrag maken dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen aanleiding ziet om deze geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen. De financiële situatie van de verdachte rechtspersoon is geen reden voor een strafverlichting. Er zijn geen jaarstukken of andere (financiële) gegevens overgelegd, waaruit de huidige financiële situatie van de verdachte rechtspersoon blijkt en de wettelijk vertegenwoordigers van de verdachte rechtspersoon hebben hierover ter terechtzitting ook geen informatie verschaft, terwijl daarnaar nadrukkelijk is gevraagd. De huidige boekhouder heeft ter zitting verklaard dat het een levensvatbaar bedrijfsmodel betreft, met een omzet van rond € 100.000,- per maand en een winstmarge van rond de 30%. De rechtbank kan ook niet vaststellen dat de verdachte rechtspersoon niet in staat is de geldboete te betalen naast de alsnog aan de Belastingdienst te betalen omzetbelasting. Het is dus niet gebleken dat de verdachte rechtspersoon een geldboete niet kan dragen. Daarbij speelt ook mee dat de rechtbank ziet dat vooral de rechtspersoon is verrijkt door deze belastingfraude en niet zozeer hun vertegenwoordigers in persoon. Daarom vindt de rechtbank het passender om aan de rechtspersoon een (deels) onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank zal wel een deel van de geldboete voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte rechtspersoon ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 450.000,-, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 450.000,- (vierhonderd vijftig duizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 225.000,- (tweehonderd vijfentwintig duizend euro)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde rechtspersoon zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mr. J.F. Koekebakker en mr. S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2022 te Den Haag en/of elders in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen onjuist of onvolledig gedaan, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) (fiscaalnummer: [nummer] ):
- Eerste kwartaal 2017
- Tweede kwartaal 2017
- Derde kwartaal 2017
- Vierde kwartaal 2017
- Eerste kwartaal 2018
- Tweede kwartaal 2018
- Derde kwartaal 2018
- Vierde kwartaal 2018
- Eerste kwartaal 2019
- Tweede kwartaal 2019
- Eerste kwartaal 2020
- Vierde kwartaal 2021
- Eerste kwartaal 2022
- Tweede kwartaal 2022
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvakken (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2023 te Den Haag
en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor
de omzetbelasting ten name van [verdachte rechtspersoon] . betreffende het/de
aangiftetijdvak(ken) (fiscaalnummer: [nummer] ):
- Derde kwartaal 2019
- Vierde kwartaal 2019
- Tweede kwartaal 2020
- Derde kwartaal 2020
- Vierde kwartaal 2020
- Eerste kwartaal 2021
- Tweede kwartaal 2021
- Derde kwartaal 2021
- Derde kwartaal 2022
- Vierde kwartaal 2022
niet of niet binnen de gestelde termijn gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.