Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De eiser had de ACM verzocht om handhavend op te treden tegen Stichting Wooncompagnie, omdat hij meende dat deze stichting huurders verkeerde informatie had verschaft over het niet meer kunnen koken op aardgas in hun woning. De eiser stelde dat deze informatie misleidend was en in strijd met de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken, zoals vastgelegd in artikel 6:193a e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank oordeelde dat de eiser geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek, omdat hij niet had aangetoond dat zijn belang zich onderscheidde van dat van andere huurders die dezelfde informatie van Wooncompagnie hadden ontvangen. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin werd gesteld dat een persoon alleen belanghebbende is als hij een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij de beslissing op het verzoek.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de ACM, verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalde dat de ACM het griffierecht van € 187 aan de eiser moest vergoeden. Tevens werd de ACM veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 49. De uitspraak werd vastgesteld door rechter A.C. Rop, met mr. R. Stijnen als griffier.