ECLI:NL:RBROT:2025:2199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
22 februari 2025
Zaaknummer
11487733 VV EXPL 25-26
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van een deurwaardersrenvooi en de gevolgen van betalingsachterstanden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een deurwaarder, mr. M.P.A. Knol, in verband met een deurwaardersrenvooi. De deurwaarder vroeg de kantonrechter om te beslissen of hij op basis van een proces-verbaal, waarin een regeling tussen partijen was vastgelegd, de ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte verder kon ten uitvoer leggen. De eiseres, die de bedrijfsruimte verhuurde, had eerder een procedure aangespannen tegen de gedaagde wegens huurachterstand en ontruiming. Tijdens een mondelinge behandeling in mei 2024 was een regeling getroffen, maar de gedaagde had niet tijdig aan de betalingsverplichtingen voldaan. De deurwaarder stuitte bij de uitvoering van de ontruiming op bezwaar van de gedaagde, die stelde dat alle bedragen waren betaald en dat de ontruiming niet kon doorgaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de tijdige nakoming van de betalingsverplichtingen en dat de deurwaarder gerechtigd was om de ontruiming voort te zetten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 1.327,94 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11487733 VV EXPL 25-26
datum uitspraak: 21 februari 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak die door
mr. M.P.A. Knol, dan wel een van de (toegevoegd-) gerechtsdeurwaarders verbonden aan het gerechtsdeurwaarderskantoor Van Beest, Knol & Vermeulen,
kantoorhoudende te Delft,
optredend als executerend deurwaarder,
op grond van artikel 438 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aanhangig is gemaakt tussen
[eiseres] ,
wonende te Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. dr. D. Coskun te Uitgeest,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder dhr. [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’).
De partijen worden hierna ‘de deurwaarder’, ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij proces-verbaal van 10 januari 2025 heeft de deurwaarder een deurwaardersrenvooi aanhangig gemaakt als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv. De deurwaarder geeft aan dat hij bij de executie van het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 27 mei 2024 van de kantonrechter van deze rechtbank (met kenmerk 11108302 VV EXPL 24-257) op een bezwaar is gestuit. Hij verzoekt de kantonrechter een behandeling te bepalen teneinde een beslissing te nemen over de tenuitvoerlegging van de titel.
1.2.
Bij dagvaardingen van 20 januari 2025 (betekend op het vestigingsadres van [gedaagde] en op het woonadres van [persoon A] ) is [gedaagde] opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Daarbij waren mr. F.S. Kroesemeijer (namens de deurwaarder), [eiseres] , mr. Coskun en [persoon A] aanwezig. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over bepaalde punten.
1.4.
Op 3 februari 2025 heeft [eiseres] zich bij akte, met 6 producties, uitgelaten.
1.5.
Op 6 februari 2025 is van [gedaagde] een e-mail, met ongenummerde bijlagen, ontvangen.
1.6.
Op 13 februari 2025 heeft [eiseres] een akte uitlatingen producties, met 5 producties, ingediend.
1.7.
De kantonrechter heeft daarop de zaak voor vonnis gezet.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] verhuurt aan [gedaagde] de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Maassluis (hierna: het gehuurde).
2.2.
Bij dagvaarding van 17 mei 2024 heeft [eiseres] een procedure in kort geding (zaaknummer 11108302 VV EXPL 24-257) aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank, waarin zij vordert om [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van huurachterstand en boete.
2.3.
Op 27 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen een regeling getroffen die in een proces-verbaal (hierna: ‘het Proces-verbaal’) is vastgelegd. De regeling luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
1. [gedaagde] betaalt de volgende bedragen op het rekeningnummer (…) ten name van [eiseres] .
- 27 mei 2024 € 9.000,- met de omschrijving ‘deelbetaling 3 van 4;
- Uiterlijk 10 juni 2024 € 9.000,- onder vermelding van ‘deelbetaling 4 van 4’:
- Uiterlijk 10 juni 2024 de huur voor de maand juni 2024;
- Uiterlijk 10 juli 2024 de huur voor de maand juli 2024 plus € 1.000,- ter zake kostenvergoeding;
- Uiterlijk 10 augustus 2024 de huur voor de maand augustus 2024.
2. Indien een van de hiervoor genoemde bedragen niet tijdig wordt betaald, verkeerd [gedaagde] van rechtswege in verzuim, zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
3. In het geval [gedaagde] in gebreke komt met de tijdige nakoming van een of meer van de hiervoor genoemde betalingen, heeft [eiseres] het recht het gehuurde te doen ontruimen binnen veertien dagen nadat de ontruiming door de deurwaarder is aangezegd.
4. Vanaf september 2024 betaalt [gedaagde] de huurpenningen zoals in de huurovereenkomst bepaald weer uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand.
5. Partijen verlenen elkaar, met uitzondering van toekomstige verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, finale kwijting vanaf het moment dat volledig aan het bepaalde in artikel 1 van deze overeenkomst zal zijn voldaan.
(…)”
2.4.
Bij deurwaardersexploot van 25 november 2024 heeft [eiseres] de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 10 december 2024.
2.5.
Bij de uitvoering van de ontruiming op 10 december 2024 heeft [persoon A] aan de deurwaarder meegedeeld (1) iedere medewerking aan de gerechtelijke ontruiming te weigeren, omdat [gedaagde] alle bedragen uit artikel 1. van de regeling heeft betaald zodat op grond van artikel 5. van de regeling effectuering van de ontruiming niet meer mogelijk is en (2) een kortgedingprocedure tegen de ontruiming aanhangig te maken. Daarop heeft de deurwaarder afgezien van feitelijke ontruiming en is hij enkel overgegaan tot de formele ontruiming van het gehuurde.

3.De beoordeling

3.1.
De deurwaarder verklaart dat hij bij de tenuitvoerlegging op het bezwaar stuit of de titel van het Proces-verbaal ondanks de door [gedaagde] gedane betalingen de deurwaarder legitimeert tot verdere tenuitvoerlegging van de titel over te gaan. Hij verzoekt de kantonrechter om een beslissing te nemen over de tenuitvoerlegging van de titel, kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] heeft bij haar akte van 13 februari 2025 een vijftal producties gevoegd. De kantonrechter heeft [gedaagde] niet meer in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, omdat hij zich voldoende geïnformeerd achtte. Wel brengt dat met zich dat bij de beoordeling de vijf producties buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.
[eiseres] heeft in haar akte van 3 februari 2025 onderbouwd toegelicht welke buitengerechtelijke werkzaamheden vanaf juni 2024 zijn verricht om [gedaagde] te bewegen tot betaling van de huurpenningen over te gaan. Verder heeft [eiseres] desgevraagd een betalingsoverzicht overgelegd met een specificatie van de door [gedaagde] verrichte (deel)betalingen. [gedaagde] heeft op 6 februari 2025 betalingsbewijzen overgelegd. De betalingen die daarin zijn vermeld, komen terug in het betalingsoverzicht van [eiseres] , zodat wordt uitgegaan van de juistheid van het overzicht van [eiseres] .
3.4.
In de regeling hebben partijen onder artikel 1. afgesproken wanneer [gedaagde] welk bedrag uiterlijk dient te betalen aan [eiseres] . Het gaat om vijf bedragen.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] alleen het 1e bedrag van € 9.000,- op 27 mei 2024 op tijd heeft betaald. Het 2e t/m het 4e bedrag werd respectievelijk 8 dagen, 4 dagen en 8 dagen te laat voldaan. Het 5e bedrag is in twee keer betaald, waarvan de eerste betaling 5 dagen later dan afgesproken plaatsvond en de tweede betaling 2,5 maanden later.
3.5.
[gedaagde] doet een beroep op de in artikel 5. van de regeling genoemde finale kwijting en voert daartoe aan dat zij alle bedragen onder artikel 1. volledig heeft betaald. Dit standpunt kan niet slagen. In artikel 1. zijn immers ook uiterste betalingstermijnen overeengekomen. Dat betekent dat aan [gedaagde] alleen finale kwijting voor de overeengekomen bedragen toekomt als zij die bedragen volledig én tijdig voldoet. Voor [gedaagde] had dat ook duidelijk moeten zijn. Zij heeft zelf een mailbericht van haar toenmalige gemachtigde (mr. C.A. Gobbens) van 29 mei 2024 ingebracht, waarin mr. Gobbens terzake van de bereikte regeling aan [gedaagde] bericht:
“Zoals al aangegeven: het is echt héél belangrijk dat jullie de komende verplichtingen stipt voldoen. Als daar iets misgaat, heeft [eiseres] alsnog het recht om het gehuurde te laten ontruimen.”
3.6.
Zoals blijkt uit r.o. 3.4. is er geen sprake van stipte betalingen door [gedaagde] . Zij heeft vier van de vijf overeengekomen betalingstermijnen niet gehaald. De stelling van [gedaagde] dat zij met instemming van [eiseres] later heeft mogen betalen, is onvoldoende onderbouwd. De enkele overlegging van een in augustus 2024 gevoerde WhatsApp-correspondentie tussen [persoon A] en U. [persoon B] (de zoon van [eiseres] die namens haar handelt, hierna: ‘ [persoon B] ’) is daarvoor niet genoeg. Uit de WhatsApp-berichten kan worden afgeleid dat [persoon A] op 15 augustus 2024 aan [persoon B] meedeelt dat hij € 5.000,00 kan overmaken en dat de rest uiterlijk de volgende dag volgt, waarop [persoon B] antwoordt:
“Dat is goed (…)”. Het restant van € 2.245,65, waar [persoon A] op doelt, is echter niet de volgende dag voldaan, maar pas op 23 oktober 2024. Niet gebleken is dat [eiseres] daarmee akkoord was noch met het feit dat veel andere betalingen ook te laat plaatsvonden. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat zij voor een groot aantal betalingsverplichtingen [gedaagde] meermaals heeft moeten aanmanen.
3.7.
Nu [gedaagde] tekort is geschoten in de tijdige nakoming van de betalingen, heeft [eiseres] op grond van artikel 3. van de regeling het recht om tot ontruiming van het gehuurde over te gaan. Voor zover [gedaagde] meent dat de tekortkoming geen ontruiming rechtvaardigt, miskent zij dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld en onderbouwd dat zij [gedaagde] al drie keer heeft gedagvaard in verband met de structurele huurachterstanden, waarna partijen steeds afspraken maakten. Of de betalingsachterstand die na september 2024 volgens [eiseres] weer zou zijn ontstaan of dat [gedaagde] zich op verrekening zou kunnen beroepen met al dan niet te veel betaalde borg bij aanvang van de huurovereenkomst, kan verder in het midden blijven.
3.8.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de titel van het Proces-verbaal, ondanks de door [gedaagde] gedane betalingen, de deurwaarder legitimeert om tot verdere tenuitvoerlegging van de titel over te gaan, zijnde de feitelijke gerechtelijke ontruiming.
3.9.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . Deze kosten worden begroot op:
- oproepingskosten € 288,94
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.327,94
Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat de titel van het Proces-verbaal de deurwaarder legitimeert om tot verdere tenuitvoerlegging van de titel over te gaan, zijnde de feitelijke gerechtelijke ontruiming;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.327,94, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als het vonnis wordt betekend, moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken.
775/1876