ECLI:NL:RBROT:2025:2195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
10/059012-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling na mesaanval

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat uit het dossier niet kon worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor voorwaardelijk opzet, wat betekent dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De feiten vonden plaats op 4 september 2022, toen de verdachte met een mes een beweging maakte in de richting van het slachtoffer, die daarbij twee diepe snijwonden opliep. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling, omdat hij bewust de kans op zwaar letsel heeft aanvaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/059012-23
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat te Brielle.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 16 oktober 2024.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdachte heeft met een mes een of twee ongecontroleerde, onverhoedse en snelle bewegingen gemaakt in de richting van het bovenlichaam van de aangever [aangever]. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag; zij is van mening dat sprake was van zware mishandeling of een poging daartoe.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. In de avond van 4 september 2022 werd de verdachte door zijn broertje gebeld, die hem vertelde dat hij vlak daarvoor in elkaar geslagen was door een groepje jongens. De verdachte heeft zijn broertje opgehaald met zijn auto; korte tijd later zagen verdachte en zijn jongere broer een paar van de bij de vechtpartij betrokken jongens staan. De verdachte had sinds enige tijd een mes in zijn auto liggen. Hij is uitgestapt en met dat mes in zijn hand op de jongens afgelopen. De jongens renden weg, maar het slachtoffer - dat bij de eerdere vechtpartij niet betrokken was geweest, pas net was gearriveerd en met zijn rug naar de verdachte stond - had moeite zijn scooter te starten. Terwijl ook hij weg probeerde te komen, maakte de verdachte met het mes een beweging in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierbij twee grote, diepe snijwonden opgelopen: een in zijn linkerschouder en een in zijn linker onderarm.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte één keer een zwaaiende beweging heeft gemaakt, zoals de verdachte steeds heeft verklaard. Het slachtoffer sprak in zijn aangifte weliswaar over twee bewegingen, maar merkte tijdens de zitting (tijdens het spreekrecht) op dat het (toch) ook één beweging kan zijn geweest waarmee de twee plekken zijn geraakt. Dat de beide wonden door de verdachte zijn veroorzaakt, staat wel vast, maar hoe die ene beweging precies ging en twee wonden heeft kunnen veroorzaken, is niet duidelijk geworden. Ook is niet duidelijk geworden wat de precieze onderlinge positie, afstand en snelheid van de verdachte en het slachtoffer ten opzichte van elkaar waren. Het meest aannemelijk is dat de verdachte links achter het slachtoffer was en richting het slachtoffer liep en dat het slachtoffer reed toen hij werd geraakt. Het mes is niet gevonden. Volgens de verdachte was het zeer scherp en uit de letselrapportage valt af te leiden dat het mes het slachtoffer met grote snelheid heeft geraakt.
Op basis van de letselrapportage stelt de rechtbank vast dat het letsel van het slachtoffer bestaat uit een snijwond in de linker onderarm tot in de dieper gelegen spierlaag van ongeveer 10 centimeter lang en 7 centimeter breed, en een snijwond in de linkerschouder tot in het onderliggende vetweefsel van ongeveer 30 centimeter lang en 2 centimeter breed. Het letsel was niet van dien aard dat het slachtoffer daaraan had kunnen overlijden, maar wel van dien aard dat operatief ingrijpen noodzakelijk was. Ten gevolge van het incident is er sprake van blijvende schade in de vorm van functie- en krachtverlies van de linkerpols en -vingers. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de verwonding als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
Anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Voor een poging tot doodslag is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven. Ook voor voorwaardelijk opzet (het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het handelen van de verdachte) biedt het dossier geen aanknopingspunten.
De verdachte, die het slachtoffer van achter naderde, heeft met zijn mes met grote snelheid een zwaaiende beweging gemaakt naar de linker schouder en arm van de aangever, die op dat moment wegvluchtte op zijn scooter en daardoor zwaar is verwond. Bij gebreke van helderheid over de precieze toedracht en onderlinge positie van de betrokkenen kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was dat de aangever door deze handelwijze van de verdachte zou overlijden en ook niet dat de verdachte die kans, als die aanwezig was, bewust heeft aanvaard. Dit leidt ertoe dat vrijspraak dient te volgen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel is duidelijk dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar letsel en dat de verdachte die kans bewust op de koop heeft toegenomen. Zware mishandeling van het slachtoffer acht de rechtbank dan ook wel bewezen.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de feitelijke handeling heeft bekend, er geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak en de rechtbank in rechtsoverweging 4.1.2 het subsidiair ten laste gelegde reeds gemotiveerd heeft bewezen verklaard. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 september 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- diepe snijwonden en
- doorgesneden en beschadigde spieren en pezen met functieverlies
en
krachtsverlies van pols en vingers tot gevolg,
heeft toegebracht,
door met een mes tegen de arm en tegen de schouder van die [slachtoffer]
te slaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Subsidiair:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer onverhoeds aan te vallen en hem met een mes te raken in zijn schouder en onderarm. Dit is een zeer ernstig feit, dat heeft geleid tot ernstig letsel waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk was. Dit soort geweld roept gevoelens van onveiligheid en angst op in de samenleving, met name bij de slachtoffers, maar ook bij getuigen van dit geweld. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog steeds (fysiek en mentaal) last heeft van wat hem die avond is overkomen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich, ondanks twee uitzendingen van het regionale opsporingsprogramma Bureau Rijnmond, niet heeft gemeld bij de politie. De rechtbank houdt in positieve zin rekening met het feit dat de verdachte ter terechtzitting oprecht berouw heeft getoond. Ook zijn inspanningen voor het houden van een herstelgesprek tussen hem en het slachtoffer neemt de rechtbank in positieve zin mee.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 oktober 2024. Dit rapport houdt – kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering schat het recidiverisico en het risico op letsel laag-gemiddeld in. Er is geen sprake van een delictpatroon. Positief is dat, over het algemeen genomen, het leven van de verdachte stabiel lijkt, zowel ten tijde van het ten laste gelegde als nu. De verdachte heeft een dagbesteding, een vast inkomen, huisvesting, een vaste relatie en een hechte familie, die zijn actie afkeurt maar hem wel steunt. Hij is zijn studieschuld aan het afbetalen en er zijn geen aanwijzingen voor een pro-crimineel netwerk en middelengebruik. De verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn acties en begrijpt goed dat deze acties “niet juist” waren. Ondanks dat het merendeel van zijn leven op orde lijkt en betrokkene geen hulpvragen heeft, ziet de reclassering het psychosociaal functioneren van de verdachte als een risicofactor.
De reclassering ziet mogelijkheden om de verdachte met behulp van toezicht te begeleiden. Bij een veroordeling adviseert zij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen acht, zal zij afwijken van de eis van de officier van justitie, en aan de verdachte een taakstraf van het hierna te noemen aantal uren opleggen. De rechtbank zal daarnaast, om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij]. De benadeelde partij vordert vergoeding van € 15.123,90 aan materiële schade en € 16.000,- aan immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vraagt hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
Eigen risico 2022, 2023, 2024 € 1.128,54
Zorgkosten LM Zorg B.V. € 775,29
Reiskosten ziekenhuis € 20,40
Reiskosten handtherapie € 20,79
Reiskosten psycholoog € 33,79
Kleding, schoenen, pet, helm € 628,99
Gederfde inkomsten € 12.516,10
8.1.
Standpunt officier van justitie
Wat de materiële schade betreft, heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten 1 tot en met 5, en tot gedeeltelijke toewijzing van de posten 6 en 7. Van post 6 komen het shirt en de bodywarmer voor vergoeding in aanmerking. Van post 7 komt 30% van de gederfde inkomsten voor vergoeding in aanmerking.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het ter zake van immateriële schade gevorderde bedrag.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in al haar vorderingen, aangezien behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdediging heeft subsidiair geconcludeerd tot toewijzing van een deel van de gevorderde materiële en/of immateriële schade, namelijk tot een bedrag van € 5.000,- in totaal, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vorderingen voor het overige.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De schade genoemd onder posten 1 tot en met 5 is genoegzaam onderbouwd. Deze posten zullen, ondanks de (gedeeltelijke) betwisting door de verdediging, worden toegewezen. De rechtbank begroot de schade genoemd onder post 6 op € 400,-. De schade genoemd onder post 7 is, voor zover het betreft het door het UWV berekende dagloon, ook genoegzaam onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat het slachtoffer voor een totaalbedrag van € 17.075,25 gederfde inkomsten heeft geleden, maar dat hij voor een bedrag van € 11.952,68 aan ziektewetuitkering heeft ontvangen. De rechtbank begroot de netto gederfde inkomsten aldus op een bedrag van € 5.122,57 (30% van € 17.075,25).
Dit maakt dat de materiële schade wordt vastgesteld op € 7.501,38, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met het door de verdachte gepleegde delict een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer dat kan worden aangenomen dat hij in zijn persoon is aangetast. Hij is ernstig gewond raakt, wat een grote impact op zijn leven had en heeft. De rechtbank zal de immateriële schade van het slachtoffer naar billijkheid vaststellen op € 10.000,-. Zij heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak. Tot dit bedrag zal de vordering worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom immateriële schade meer is gevorderd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente hierover vanaf 4 september 2022.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partij gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 17.501,38, vermeerderd met de wettelijke rente hierover en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
232 (tweehonderdtweeëndertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
116 (honderdzestien) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven
genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 7.501,38 (zegge: zevenduizend vijfhonderdeen euro en achtendertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting
aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen
€ 17.501,38 (zegge: zeventienduizend vijfhonderdeen euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.501,38 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 (honderdtweeëntwintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
(meermalen) met een mes in/tegen de arm en/of in/tegen de schouder van die [slachtoffer]
heeft geslagen en/of
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( een) diepe snijwond(en) en/of
- ( een) doorgesneden en/of beschadigde spier(en) en/of pees/zen (met functieverlies
en/of
krachtsverlies van pols en/of vinger(s) tot gevolg),
heeft toegebracht,
door (meermalen) met een mes in/tegen de arm en/of in/tegen de schouder van die [slachtoffer]
te slaan en/of steken en/of
snijden;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van
Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorcnstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen) met een mes in/tegen de arm en/of in/tegen de schouder van die [slachtoffer]
heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)