ECLI:NL:RBROT:2025:2191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
C/10/673429 / HA ZA 24-126
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2025 een vonnis gewezen in een incident waarbij [persoon A] een vordering tot oproeping in vrijwaring heeft ingesteld tegen [persoon B] en [gedaagde sub 3]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [persoon B] voldoende gronden heeft aangevoerd om de notarissen mr. Jeroen van Brummelen en mr. Brigitta Gabriëlla Theodora Julia Colaris-van der Ven in vrijwaring te dagvaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen [persoon B] en de notarissen, waardoor de notarissen mogelijk de nadelige gevolgen van een veroordeling van [persoon B] in de hoofdzaak moeten dragen. De rechtbank heeft de vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In de hoofdzaak is bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor beraad omtrent een mondelinge behandeling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673429 / HA ZA 24-126
Vonnis in incident van 5 februari 2025
in de zaak van
[persoon A],
wonend in Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaat mr. K. Hoesenie te Rotterdam,
tegen

1.[persoon B] ,

wonend in Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RNHB B.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. S.V. Vullings te Utrecht,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in Rotterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. W. de Vries te Den Haag.
Partijen in het incident worden hierna [persoon B] en [persoon A] genoemd. Gedaagde 2 en 3 in de hoofdzaak worden afzonderlijk RNHB en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident tot aanhouding van 10 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
  • het verzoek van [persoon A] van 21 oktober 2024 om de zaak op de continuatierol van 4 december 2024 te plaatsen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] ;
  • de conclusie van antwoord van RNHB;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens houdende eis in reconventie van [persoon B] ;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van [persoon A] .
1.2.
RNHB en [gedaagde sub 3] hebben ook een conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident aan de rechtbank toegezonden, maar zij zijn geen partij in het incident, zodat deze buiten beschouwing worden gelaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
[persoon A] en [gedaagde sub 3] zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Het huwelijk is op 25 februari 1997 ontbonden.
2.2.
Tijdens het huwelijk heeft [gedaagde sub 3] het appartement [adres 1] te Rotterdam (en ook [adres 2] te Rotterdam en een parkeerplaats aan de [adres 3] te Rotterdam) gekocht (de appartementen en parkeerplaats worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de appartementsrechten).
2.3.
Partijen zijn een echtscheidingsconvenant overeengekomen, waarin de appartementen en parkeerplaats niet zijn opgenomen.
2.4.
[persoon A] is in 2018 een procedure gestart waarbij zij, onder meer, een verklaring voor recht heeft gevorderd dat [gedaagde sub 3] de appartementen en de parkeerplaats aan [persoon A] heeft verbeurd als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. Zij legde aan die vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 3] bij de verdeling opzettelijk heeft verzwegen dat de appartementen en parkeerplaats tot de gemeenschap behoren. Subsidiair heeft [persoon A] gevorderd dat de appartementsrechten zouden worden gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer en toedeling van de appartementsrechten aan [gedaagde sub 3] met vergoeding van de waarde van het aandeel van [gedaagde sub 3] aan haar.
2.5.
Bij vonnis van 18 juli 2018 van deze rechtbank is geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde sub 3] de appartementen en parkeerplaats opzettelijk heeft verzwegen of verborgen gehouden en dat dus ook niet is komen vast te staan dat zijn aandeel op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurd is en aan [persoon A] toekomt. De rechtbank heeft partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de appartementen en de parkeerplaats, binnen drie maanden na het vonnis, en [gedaagde sub 3] veroordeeld tot betaling van € 9.681,00 aan [persoon A] .
2.6.
Op 16 augustus 2018 heeft [persoon A] tegen het vonnis van 18 juli 2018 hoger beroep ingesteld.
2.7.
Bij akte van verdeling van 6 februari 2019 heeft [gedaagde sub 3] de eigendom verkregen van de appartementen en de parkeerplaats.
2.8.
Op 9 augustus 2019 is in de in de daartoe bestemde openbare registers een akte
van levering ingeschreven met betrekking tot het appartement [adres 1] met [gedaagde sub 3] als verkoper en [persoon B] als koper. Op 29 oktober 2021 is in deze registers ingeschreven een hypotheekakte met betrekking tot het appartement met [persoon B] als hypotheekgever en RNHB als hypotheeknemer.
2.9.
Na tussenarrest heeft het hof bij eindarrest van 14 februari 2023 het vonnis van 18 juli 2018 vernietigd en verklaard voor recht dat [gedaagde sub 3] zijn aandeel in de appartementen en de parkeerplaats aan [persoon A] heeft verbeurd.
2.10.
Na dit eindarrest van 14 februari 2023 heeft [persoon A] [gedaagde sub 3] aangeschreven en het Kadaster benaderd om de appartementsrechten op haar naam te (laten) zetten. Het Kadaster heeft daarop als volgt gereageerd:
“Vanwege de discussie in de literatuur en de vraag of er goederenrechtelijke werking
is, zal de bewaarder de tenaamstelling van de appartementsrechten in de BRK zal dan
ook niet worden gewijzigd op basis van de inschrijving van het arrest. De
betreffende appartementsrechten zijn reeds overgedragen aan derden in de BRK. Voor
de ingeschreven akten van levering zal gebruik worden gemaakt van de
waarschuwingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3:19 lid 4 Burgerlijk Wetboek,
aangezien de rechtshandeling in deze stukken mogelijk door een onbevoegde is
verricht.”
2.11.
[gedaagde sub 3] heeft cassatie ingesteld tegen het genoemde tussen- en eindarrest van het hof.
2.12.
Bij brief van 16 februari 2023 heeft (de advocaat van) [persoon A] aan [persoon B] het volgende geschreven:
“2. Ik heb cliënte bijgestaan in een gerechtelijke procedure tegen (…) [gedaagde sub 3] . Kort gezegd ging die procedure erover of de heer [gedaagde sub 3] de appartementen aan het [adres 1] en [adres 2] te Rotterdam opzettelijk buiten de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap had gehouden in de zin van artikel 3:194 BW. Het gerechtshof Den Haag heeft in haar arrest d.d. 14 februari 2023 geoordeeld dat er voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3:194 lid 2 BW en de heer [gedaagde sub 3] dus zijn aandeel in genoemde appartementen aan cliënte heeft verbeurd. Dat betekent dat cliënte eigenaar is van de appartementen.
3. Van het instellen van het hoger beroep (de procedure bij het gerechtshof Den Haag) is op 28
november 2018 aantekening gemaakt in het kadaster.
4. Met een akte van levering d.d. 9 augustus 2019 is het appartement aan het [adres 1] door de
heer [gedaagde sub 3] geleverd aan u. In die akte van levering is in artikel 7.10 het volgende
opgenomen: “met betrekking tot het Verkochte geen rechtsgeding, bindend advies of arbitrage
aanhangig is;” Die verklaring/garantie is gelet op het bovenstaande onjuist/vals. Zowel u, als de
heer [gedaagde sub 3] als de notaris wisten dat, althans behoorden dat te weten. Daar komt bij dat
naar mening van cliënte de notaris vanwege haar zorgplicht nader onderzoek had moeten
doen/niet had mogen meewerken aan de levering.
5. Ik hoor graag van u waarom de leveringsakte ondanks het voorgaande gepasseerd is.”
2.13.
Bij arrest van 18 oktober 2014 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [gedaagde sub 3] tegen het tussen- en eindarrest van het hof verworpen.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[persoon A] vordert in de hoofdzaak om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair
A. een verklaring voor recht dat [persoon A] eigenaar is van het appartementsrecht plaatselijk bekend
[adres 1] te [postcode] Rotterdam, kadastraal bekend gemeente Rotterdam, 6e afdeling, sectie S, complexaanduiding [kenmerk complex] , appartementsindex [indexnummer] ;
B. waardeloos te verklaren:
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 6 februari 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel [deelnummer 1] nummer [nummer 1] van een uittreksel van een akte van verdeling op 6 februari 2019 verleden door mr. H.J. Huijzer;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 9 augustus 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel [deelnummer 2] nummer [nummer 2] van een akte van levering verleden op 9 augustus 2019 voor een waarnemer van mr. B.G.T.J. Colaris-van der Ven, notaris te Woerden;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 oktober 2021 in het register Onroerende zaken Hyp3 in deel [deelnummer 3] nummer [nummer 3] van een hypotheekakte verleden op 29 oktober 2021 voor een waarnemer van mr. B.G.T.J. Colaris-van der Ven, notaris te Woerden.
C. de koper [ [persoon B] ; toevoeging rechtbank] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het appartement te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [persoon A] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de koper in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000, en voor het geval de koper niet vrijwillig tot ontruiming overgaat en de ontruiming ex artikel 556 Rv door een gerechtsdeurwaarder wordt uitgevoerd, de koper te veroordelen om aan [persoon A] te betalen de kosten die de gerechtsdeurwaarder voor de ontruiming rekent aan [persoon A] ;
D. de koper te veroordelen om aan [persoon A] een gebruiksvergoeding te betalen van € 1.000 per maand in de periode 9 augustus 2019 tot aan de datum dat [persoon A] de beschikking heeft verkregen over het appartement.
Subsidiair
A. [gedaagde sub 3] te veroordelen om uiterlijk op de vijfde dag na betekening van dit vonnis, zijn medewerking te verlenen aan en de nodige handelingen te verrichten om (zijn aandeel in de eigendom van) het appartementsrecht plaatselijk bekend
[adres 1] te [postcode] Rotterdam, kadastraal bekend gemeente Rotterdam, 6e afdeling, sectie S, complexaanduiding [kenmerk complex] , appartementsindex [indexnummer] , aan [persoon A] over te dragen, en daarbij te bepalen dat [gedaagde sub 3] de kosten daarvan zal dragen;
B. Indien en voor zover [gedaagde sub 3] niet aan het hiervoor onder subsidiair onder A. gestelde voldoet, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte van levering/verdeling en dat dit vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van levering/verdeling van het appartement door [gedaagde sub 3] aan [persoon A] welk vonnis vatbaar is voor inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers, en daarbij de termijn ex artikel 3:301 lid 1 sub b BW te bepalen op 24 uur;
C. waardeloos te verklaren:
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 6 februari 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel [deelnummer 1] nummer [nummer 1] van een uittreksel van een akte van verdeling op 6 februari 2019 verleden voor mr. H.J. Huijzer;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 9 augustus 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel [deelnummer 2] nummer [nummer 2] van een akte van levering verleden op 9 augustus 2019 voor een waarnemer van mr. B.G.T.J. Colaris-van der Ven, notaris te Woerden;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 oktober 2021 in het register Onroerende zaken Hyp3 in deel [deelnummer 3] nummer [nummer 3] van een hypotheekakte verleden op 29 oktober 2021 voor een waarnemer van mr. B.G.T.J. Colaris-van der Ven, notaris te Woerden.
D. de koper te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het appartement te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [persoon A] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de koper in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000, en voor het geval de koper niet vrijwillig tot ontruiming overgaat en de ontruiming ex artikel 556 Rv door een gerechtsdeurwaarder wordt uitgevoerd, de koper te veroordelen om aan [persoon A] te betalen de kosten die de gerechtsdeurwaarder voor de ontruiming rekent aan [persoon A] ;
E. de koper te veroordelen om aan [persoon A] een gebruiksvergoeding te betalen van € 1.000 per maand in de periode 9 augustus 2019 tot aan de datum dat [persoon A] de beschikking heeft verkregen over het appartement.
Primair en subsidiair
A. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf deze termijn.”

4.Het geschil in het incident

4.1.
[persoon B] vordert om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad hem toe te staan om de notarissen mr. Jeroen van Brummelen en mr. Brigitta Gabriëlla Theodora Julia Colaris-van der Ven (hierna: de notarissen) en [gedaagde sub 3] in vrijwaring te dagvaarden tegen een termijn van zes weken na de datum van het vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen termijn. [persoon B] legt – samengevat – aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
4.2.
Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat er gronden zijn voor een directe vordering tegen [persoon B] , moeten de daarmee samenhangende nadelige gevolgen voor rekening en risico van de betrokken notarissen en [gedaagde sub 3] komen. De notarissen hebben onrechtmatig gehandeld wegens het schenden van hun zorgvuldigheidsplicht, en de voor notarissen geldende gedragsregels, door hun ministerie te verlenen bij de aankoop van het appartement [adres 1] en door de openbare registers daartoe te raadplegen, zonder acht te slaan op de bijzondere inschrijving in het Kadaster. Deze aantekening in het Kadaster, die specifiek betrekking had op het appartement [adres 1] , wees erop dat het registergoed niet vrij en onbezwaard kon worden overgedragen, nu het onderwerp was van een juridische procedure met betrekking tot de goederenrechtelijke status.
4.3.
Ook [gedaagde sub 3] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [persoon B] , omdat hij wist, althans behoorde te weten dat hij niet beschikkingsbevoegd was om tot overdracht van het appartement [adres 1] over te gaan en daarover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
4.4.
[persoon A] concludeert tot toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring en tot afwijzing van de door [persoon B] gevorderde veroordeling van [persoon A] in de kosten van het incident, omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd.
4.5.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.6.
Uit de stellingen van [persoon B] is voldoende af te leiden dat voor de notarissen en [gedaagde sub 3] de verplichting zou kunnen bestaan om de nadelige gevolgen van een mogelijke veroordeling van [persoon B] in de hoofdzaak te dragen. Of deze redenering en feiten die eraan ten grondslag liggen juist zijn, zal pas bij de inhoudelijke behandeling van de vrijwaringszaak aan de orde komen.
4.7.
Nu [persoon A] heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring van de notarissen en [gedaagde sub 3] wordt de vordering toegestaan zoals verzocht door [persoon B] .
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat mr. Jeroen van Brummelen, mr. Brigitta Gabriëlla Theodora Julia Colaris-van der Ven en [gedaagde sub 3] door [persoon B] worden gedagvaard tegen de rolzitting van
19 maart 2025,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 februari 2025voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.3242/3455