ECLI:NL:RBROT:2025:2189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
10/201885-24; 10/222734-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het medeplegen van een ontploffing en bewezenverklaring van vuurwapenbezit

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, namelijk het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank concludeert dat het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. De verdachte had een relatie met de dochter van de eigenaresse van de auto die explodeerde, maar er was onvoldoende bewijs om zijn betrokkenheid bij de explosie te bevestigen. De rechtbank oordeelt dat er redelijke twijfel bestaat over de schuld van de verdachte met betrekking tot dit feit.

Wat betreft het tweede feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, heeft de verdachte dit feit bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juni 2024 een vuurwapen van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm, in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarvoor schadevergoeding werd gevorderd. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/201885-24; 10/222734-22 (TUL)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. drs. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/222734-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak (feit 1)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. De spraakberichten, waarvan er ter terechtzitting één is afgespeeld, dienen in het nadeel van de verdachte te worden geïnterpreteerd. In deze gesprekken met [naam] (hierna: [naam] ) legt de verdachte een impliciet bekennende verklaring af door te zeggen dat hij een fout heeft gemaakt. Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) geeft geen sluitend tijdschema van de avond van het incident. Zijn verklaringen sluiten de betrokkenheid van de verdachte niet uit.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Hoewel uit het dossier blijkt dat de verdachte zich ongeveer 20 minuten voorafgaand aan de explosie op de hoek van de Pelgrimstraat en de Mayflowerstraat bevond, bevat het dossier geen overtuigende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte zich ook
ten tijde van de explosiebevond in de Mayflowerstraat.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte reed op 18 juni 2024 om 00:01 uur op de Vierhavenstraat te Rotterdam en om 00:02 uur op de kruising Mayflower/Pelgrimstraat. Omstreeks 00:25 uur vond een explosie plaats in een auto die geparkeerd stond in de Mayflowerstraat. De verdachte had een relatie met een vriendin van [naam] . [naam] is de dochter van de eigenaresse van de auto. [naam] en de verdachte hebben na de explosie met elkaar gebeld. De verdachte zei toen onder meer dat hij de auto zou betalen als [naam] hem alles zou vertellen (over iets wat zijn vriendin aanging). Deze bewijsmiddelen wijzen naar de verdachte als dader.
Echter, de verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst. Volgens de verdachte is hij in de betreffende nacht van de Spaanse Polder naar de woning van [getuige] , gelegen aan de Slamatstraat, gereden. Op weg naar de Slamatstraat passeerde hij rond middernacht de kruising van de Pelgrimstraat en de Mayflowerstraat. Uit het dossier blijkt dat de op deze kruising gevestigde milieucamera de auto waarin de verdachte reed, om 00:02 uur heeft geregistreerd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij enkele minuten later een korte stop heeft gemaakt bij [naam coffeeshop] aan de Watergeusstraat. Dit komt overeen met de gegevens in het dossier: de telefoon van de verdachte heeft om 00:05 uur de nabij gelegen zendmast in de Havenstraat aangestraald. Hierna heeft de verdachte, zo heeft hij verklaard, zijn weg vervolgd richting de Slamatstraat, om daar [getuige] op te halen. Samen zijn zij naar de avondwinkel, gelegen aan de Schiedamseweg, gereden. Ook dit kan kloppen met de gegevens in het dossier: de telefoon van de verdachte heeft om 00:09 uur de zendmast in de Lekstraat aangestraald. De verdachte heeft verklaard dat zij vervolgens van de Schiedamseweg naar de Bruijnstraat zijn gereden, waar [getuige] zijn motor had gestald in een garage. Nadat de verdachte [getuige] daar had afgezet, hebben zij nog een tijdje staan praten, waarna de verdachte huiswaarts is gegaan. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van de verdachte om 00:40 uur de “thuismast” van de verdachte in de Duylstraat aanstraalde.
[getuige] , die als getuige is gehoord, heeft bovengenoemde route (vanaf het moment dat de verdachte hem thuis ophaalde) bevestigd. Hij heeft verklaard dat de verdachte op het tijdstip van de explosie in zijn bijzijn was.
Bovengenoemd tijdschema laat geen ruimte voor een stop van de verdachte (tijdens of na zijn ontmoeting met [getuige] ) in de Mayflowerstraat omstreeks 00:20/00:25 uur. Bovendien zou de eerder genoemde milieucamera op de kruising van de Pelgrimstraat en de Mayflowerstraat de auto van de verdachte in dat geval wederom hebben geregistreerd. Van een dergelijke registratie is niet gebleken.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat een andere interpretatie gegeven moet worden aan de telefoongesprekken tussen de verdachte en [naam] . Met de uitgesproken woorden ‘de fout is begaan’ wordt niet gedoeld op de verdachte zelf, maar op zijn vriendin en haar omgang met andere mannen. De rechtbank merkt bovendien op dat uit het op de terechtzitting afgespeelde spraakbericht
Baloeranstraat 4.m4ablijkt dat de verdachte op tijdsindicatie 00:27 van dat bericht zegt dat hij niks gedaan heeft. Nu beide interpretaties van de gesprekken (die van de officier van justitie enerzijds en die van de verdachte anderzijds) waar kunnen zijn, zullen zij niet tot het bewijs worden gebezigd.
Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven. De door de verdediging aangedragen gang van zaken is niet weerlegd. Dit alles leidt ertoe dat sprake is van redelijke twijfel aan het scenario van de tenlastelegging, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring (feit 2)
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juni 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
categorie III te weten acht kogelpatronen van het kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het bezit van vuurwapens maakt de samenleving onveilig. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het niet voor soortgelijke strafbare feiten, is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ), ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een vergoeding van € 134,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal in haar vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit ten aanzien waarvan schadevergoeding wordt gevorderd.
Nu de benadeelde partij in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De rechtbank merkt op dat ook [benadeelde partij 2] zich middels een vordering benadeelde partij in het geding heeft gevoegd. Zij vordert een vergoeding van € 20,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade. Echter, [benadeelde partij 2] kan in haar vordering niet worden ontvangen aangezien zij niet rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een aan de verdachte ten laste gelegd strafbaar feit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, als [benadeelde partij 2] wel als benadeelde partij aangemerkt had kunnen worden, ook zij in haar vorderingen niet-ontvankelijk zou zijn verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit ten aanzien waarvan schadevergoeding wordt gevorderd.
8.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 2 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 17 maart 2023.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen aangezien de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een andersoortig feit.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van het vonnis van 2 maart 2023 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft de verdachte de aan dat vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de vorderingen slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 2 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een
personenauto (Seat Ibiza) met kenteken [kenteken]
door aangestoken/brandend vuurwerk, althans brandbaar en/of explosief
materiaal, te gooien naar/in aanraking te brengen in die personenauto
ten gevolge waarvan een ontploffing heeft plaatsgevonden en/of brand is ontstaan
en/of die personenauto en/of goederen in die personenauto geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand en/of beschadigd,
terwijl daarvan:
gemeen gevaar voor die personenauto en/of omliggende personenauto's en/of
goederen in die personenauto en/of goederen in omliggende personenauto's, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Seat Ibiza) met kenteken
[kenteken] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreekst 24 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
categorie III te weten acht kogelpatronen van het kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )