ECLI:NL:RBROT:2025:2137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/3891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor woning op basis van medische noodzaak

Deze uitspraak betreft de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring voor een woning, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht is afgewezen. Eiser is van mening dat er sprake is van medische noodzaak, maar de rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft geweigerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. Eiser heeft gezondheidsproblemen door intimidatie van buren en stelt dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 en de Huisvestingswet. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de medische problemen van eiser direct verband houden met de woning, en dat de afwijzing van de urgentieverklaring niet in strijd is met de wet. De rechtbank wijst erop dat de psychische problemen van eiser niet voldoende zijn om een urgentieverklaring te rechtvaardigen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat de afwijzing van de urgentieverklaring geen schending van fundamentele rechten inhoudt, aangezien eiser over een woning beschikt. De uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse op 24 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Barendrecht , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht

(gemachtigde: mr. J.V. Dieckmann).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag voor een voorrangsverklaring voor een woning. Het college heeft de aanvraag afgewezen. Eiser is het niet eens met dit besluit. Eiser is van mening dat wel degelijk sprake is van medische noodzaak en dat de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (de Verordening) in strijd is met hoger recht. Ook had het college de hardheidsclausule moeten toepassen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van aanvraag van een voorrangsverklaring.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag voor een voorrangsverklaring terecht heeft geweigerd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 8 november 2023 heeft het college de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring op basis van de urgentiegrond medische noodzaak afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 15 juni 2023 een aanvraag gedaan voor een urgentieverklaring op grond van medische noodzaak. De achtergrond is dat hij (mentale) gezondheidsproblemen heeft door getreiter, bedreigingen en de intimidatie door zijn buren. Het college heeft met het besluit van 8 november 2023 de aanvraag afgewezen. Volgens het college is er geen verband gebleken tussen de medische problematiek en de woonruimte. Dit ziet het college bevestigd in een rapport van een behandelaar waarin staat dat de psychische problematiek van eiser naar een andere woning zal meeverhuizen. Met het bestreden besluit van 18 maart 2024 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is zij bij de afwijzing gebleven.
Toetsingskader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de Verordening in strijd met hoger recht?
5. Eiser betoogt dat de urgentieregeling in de Verordening in strijd is met de Huisvestingswet en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens eiser heeft het college ten onrechte niet onderbouwd wat de noodzaak is voor het invoeren van de Verordening en voldoet de regeling voor urgentie niet aan de eisen van evenredigheid. Het college heeft niets gedaan om schaarste op de woningmarkt op te lossen of te voorkomen en mag eigen falen niet met strikte weigeringsgronden op urgent woningzoekende afwentelen. Dit maakt dat de urgentieregeling in de Verordening buiten toepassing moeten blijven.
5.1.
Voor zover eiser al belang zou hebben bij het onverbindend verklaren van (de urgentieregeling in) de Verordening, overweegt de rechtbank dat de Afdeling in de uitspraak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93, onder 5 en 6, heeft geoordeeld dat de omstandigheden waar eiser op wijst, niet leiden tot het oordeel dat een urgentieverklaringensysteem in strijd is met de Huisvestingswet of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank ziet geen reden om daarover in dit geval anders te oordelen. Deze rechtbank heeft dit oordeel in het algemeen ook reeds gegeven in haar uitspraak van 21 juni 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:5595).
Had het college aan eiser een urgentieverklaring op grond van medische noodzaak moeten verstrekken?
6. Eiser voert aan dat er wel degelijk sprake is van medische noodzaak op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Hij stelt hiertoe dat deze noodzaak blijkt uit de psychische klachten die hij ervaart door het gedrag van zijn buren. De stelling van het college dat sprake is van waanideeën vindt hij onvoldoende onderbouwd. De behandelaar van Fivoor spreekt enkel een vermoeden uit en eiser vindt het zeer kwalijk dat het college dit als een vaststaand feit aanneemt.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft geen (begin van) bewijs geleverd waaruit kan blijken dat deze treiteringen, bedreigingen en intimidaties plaatsvinden of hoe ernstig deze zijn en dat medische problemen hiervan rechtstreeks het gevolg zijn. In de voortgangsrapportage van 9 februari 2023 schrijft de behandelaar van eiser dat de geluidsoverlast die door de buren zou worden veroorzaakt naar mening van de behandelaar een waan is. De behandelaar schrijft dat eiser denkt door het huis te worden gevolgd met camera’s en zenders. De geluidsopnames komen niet overeen met de door eiser omschreven overlast. De behandelaar vermoedt dat de problemen zich binnen korte tijd zullen herhalen wanneer eiser verhuist. Het college heeft dit kunnen meewegen bij de beoordeling of sprake is van een medische noodzaak voor verhuizing naar een andere woning en of met urgentieverlening een dringend woonprobleem wordt opgelost. Hieruit blijkt voldoende dat de psychische problemen die eiser ervaart onvoldoende verband houden met de woning zelf, waardoor de huidige zelfstandige woning van eiser niet in ernstige mate duurzaam ongeschikt is. Dat een psychiater die op 21 april 2023 met eiser in het kader van een aangevraagde zorgmachtiging heeft aangegeven het moeilijk te vinden om op basis van het contact een waanstoornis te bevestigen, maakt dit niet anders. Het wel of niet aanwezig zijn van een waanstoornis is immers voor het college niet doorslaggevend voor het oordeel dat zich geen medische noodzaak voor verhuizing voordoet. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat geen medische noodzaak voor het verlenen van een urgentieverklaring aanwezig is.
Had het college de urgentieverklaring moeten toekennen op grond van de hardheidsclausule?
7. Eiser voert aan dat zijn situatie schrijnend is waardoor hij in aanmerking moet komen voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule.
7.1.
Het college heeft de mogelijkheid van verlening van een urgentieverklaring op basis van de hardheidsclausule onderzocht. Het is aan eiser om de daarbij te betrekken omstandigheden, zoals de psychische gesteldheid van hemzelf en anderszins de onleefbaarheid te onderbouwen. In de door eiser overgelegde stukken van Fivoor ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het college de belangenafweging die bij de hardheidsclausule komt kijken niet goed heeft uitgevoerd. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie zodanig schrijnend is dat het college voorrang had moeten geven aan de belangen van eiser boven het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. De rechtbank is van oordeel dat het college met de afwijzing van de urgentieverklaring geen fundamentele rechten van eiser heeft geschonden. Uit artikel 8 van het EVRM kan geen recht van eenieder op een door overheid ter beschikking gestelde (gewenste) woning worden afgeleid. Eiser beschikt ook over een woning. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de voorrangsverklaring van eiser heeft geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Op grond van artikel 12, eerste lid, kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, kan een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, in aanmerking komen voor een urgentieverklaring; in het tweede lid staat dat onder meer in Bijlage 1 is aangegeven op welke gronden deze verklaringen worden verstrekt.
Bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020
Op grond van artikel 2.3, derde lid, weigert het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring het aangevraagde indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 genoemde urgentiegronden zich voordoet.
Deze gronden zien op: medische noodzaak (5.1), onbewoonbaarheid van de woning (5.2), te hoge woonlasten (5.3), geweld en bedreiging (5.4), uitstroom uit voorziening voor tijdelijke opvang in verband met problemen van relationele aard of geweld (5.5), mantelzorg (5.6), doorstroom vanuit opvanginstellingen in het kader van een resocialisatietraject (5.7), herhuisvesting in verband met sloop of renovatie (5.8).
Artikel 2.5, eerste lid, (hardheidsclausule) bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd is om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien: a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Op grond van artikel 5.1, onder b (medische noodzaak) doet een situatie waarin sprake is van medische noodzaak zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden bekend is met medische problematiek, welke tot gevolg heeft dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
EVRM
Artikel 8, eerste lid, bepaalt dat een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.