ECLI:NL:RBROT:2025:2126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11179211 CV EXPL 24-16527
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens waterleidingbreuk in huurwoning

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Stichting Havensteder, waarbij hij schadevergoeding eist voor schade die hij zou hebben geleden als gevolg van een waterleidingbreuk in zijn huurwoning. De kantonrechter heeft op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van [eiser] werd afgewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 3 mei 2024, gevolgd door een herstelexploot op 11 juni 2024. Tijdens de zitting op 4 december 2024 waren zowel [eiser] als zijn gemachtigde aanwezig, evenals vertegenwoordigers van Havensteder. [eiser] stelde dat de waterleidingbreuk had plaatsgevonden in 2017/2018, maar wijzigde dit later naar 2023. Hij eiste een verklaring voor recht dat Havensteder aansprakelijk was voor de schade en een schadevergoeding van € 2.660,-. Havensteder betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat [eiser] niet aan zijn substantiëringsverplichting had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn schade en dat de vordering niet toewijsbaar was. De kantonrechter wees de vorderingen af en veroordeelde [eiser] in de proceskosten, die op € 813,- werden begroot, met wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11179211 CV EXPL 24-16527
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. V.T.E. Kuijpers,
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.P.E. Smeenk.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Havensteder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 mei en het herstelexploot van 11 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 21 november 2024 van [eiser], met bijlagen.
1.2.
Op 4 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] en zijn gemachtigde;
  • namens Havensteder de heren [naam 1] en [naam 2] (onderhoudsinspecteurs) en de gemachtigde.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] eist – na vermindering van eis – samengevat:
  • voor recht te verklaren dat Havensteder aansprakelijk is voor de door het gebrek ontstane vervolgschade;
  • Havensteder te veroordelen aan hem te betalen € 2.660,- met rente en buitengerechtelijke kosten;
  • Havensteder te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser] baseert de eis – kort samengevat – op het volgende. [eiser] huurt een woning van Havensteder. Er is sprake geweest van een waterleidingbreuk in de woning van [eiser]. Als gevolg van het gebrek, de lekkage, heeft [eiser] schade geleden in de woning. De schade bedraagt in totaal: € 2.660,- bestaande uit een beschadigd tweepersoonsbed, driedeurs kledingkast, tweepersoonsmatras, twee tapijten en een beschadigde tweedeurs kledingkast die allemaal vervangen moeten worden. De oorzaak van de lekkage is aan Havensteder toe te rekenen, zodat zij tot vergoeding van de schade aan [eiser] is gehouden.
2.3.
Havensteder voert gemotiveerd verweer en vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
2.4.
Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, in de beoordeling nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

Substantiëringsplicht
3.1.
[eiser] stelt in zijn dagvaarding dat er in 2017/2018 een waterleidingbreuk in de woning is geweest. Er is in 2023 iemand van Havensteder in de woning geweest en die heeft toen daar foto’s gemaakt. Deze foto’s heeft [eiser] bij brief van 21 november 2024 overgelegd voor de zitting van 4 december 2024. Uit deze foto’s blijkt volgens [eiser] dat er heel veel vocht in de woning aanwezig was. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat er in maart 2023 ene [naam 3] van Havensteder in de woning is geweest en dat zij toen heeft gezegd dat alles weggegooid moest worden. [eiser] moest tijdelijk in een hotel verblijven, zodat Havensteder in de woning werkzaamheden kon doen. [eiser] stelt op de zitting dat het om een melding van 2022/2023 ging en niet meer om een melding van 2017/2018.
3.2.
Havensteder stelt dat [eiser] niet aan zijn substantiëringsverplichting in de zin van artikel 111 lid 3 Rv heeft voldaan. Wat [eiser] op de zitting heeft verteld, staat niet in de dagvaarding. Het is nu voor Havensteder ook niet te achterhalen of er in maart 2023 iemand bij [eiser] langs is geweest, omdat [eiser] dit voor het eerst op de zitting heeft verklaard. Er wordt op de zitting ook een ander verhaal verteld en er worden tegenstrijdige stellingen ingenomen. Er is veel onduidelijkheid over of er schade is en zo ja hoe het is ontstaan.
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] de substantiëringsverplichting in de zin van artikel 111 lid 3 Rv heeft geschonden, door niet alle gronden van de eis in de dagvaarding op te nemen, alsmede door op de zitting andere stellingen in te nemen dan die in de dagvaarding staan. De kantonrechter ziet echter geen reden om aan deze schending gevolgen te verbinden. Havensteder heeft allereerst zelf geen consequentie aan deze schending verbonden en daarnaast heeft zij op de zitting voldoende gelegenheid gehad om de voor de beoordeling van belang zijnde feiten en verweren aan te voeren of aan te vullen en dat heeft zij ook gedaan. Niet is gebleken dat zij in haar belangen is geschaad.
Beroep op verjaring
3.4.
[eiser] heeft aanvankelijk gesteld dat er sprake was van een waterleidingbreuk in 2017/2018. Op de zitting heeft zij dit gewijzigd naar 2023. Het beroep op verjaring van Havensteder gaat – vanwege deze wijziging – dan ook niet meer op. De vraag of er al dan niet eerder dan in 2023 melding is gemaakt van deze schade is niet meer relevant, nu dit geen onderdeel van het partijdebat meer is.
Geen onderbouwing schade
3.5.
[eiser] stelt dat hij schade in zijn woning heeft geleden, doordat er in 2023 een lekkage in de woning heeft plaatsgevonden. Hij legt een aantal foto’s over waaruit de schade zou blijken.
3.6.
Havensteder betwist dat zij een melding over een lekkage in de woning van [eiser] heeft ontvangen. Op eigen initiatief heeft Havensteder in 2020 een onderzoek laten doen in de huurwoning van [eiser], omdat er sprake was van grote waterschade buiten de woning van [eiser]. Eind 2020 heeft Havensteder onverplicht de lekkage aan de wasmachinekraan van [eiser] laten herstellen en begin 2023 ook de badkamer van [eiser] hersteld. Door de inspectie voorafgaand aan het vervangen van de badkamer, kwam aan het licht dat de muren en wanden van de woning verzadigd waren door vocht. [eiser] heeft hiervan nooit bij Havensteder melding gemaakt. Vanwege de vochtproblemen moest de woning in januari 2023 gedroogd worden. Omdat er geen wisselwoning beschikbaar was, heeft Havensteder [eiser] op haar kosten in een hotel laten verblijven. Havensteder heeft zelfs onverplicht nieuw laminaat in de woning laten leggen. Havensteder betwist dat [eiser] zijn schade voldoende heeft onderbouwd en juist heeft begroot. De gestelde schade kan niet aan haar worden toegerekend en [eiser] kan ook niet aantonen dat er causaal verband bestaat tussen de gestelde lekkage en de geleden schade.
3.7.
De kantonrechter oordeelt dat de gevorderde verklaring voor recht en de schadevergoeding niet toewijsbaar zijn. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter aan dit oordeel komt.
3.8.
Artikel 7:208 BW bepaalt dat de verhuurder verplicht is tot vergoeding van schade die door een gebrek is veroorzaakt indien hetzij het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of behoorde te kennen dan wel aan de huurder te kennen heeft gegeven dat het gebrek niet aanwezig was, hetzij het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan de verhuurder is toe te rekenen. Voor de begroting van de schade gelden de algemene regels van artikel 6:95 e.v. BW.
3.9.
[eiser] stelt in zijn dagvaarding dat vanwege de lekkage een aantal goederen door het vocht is aangetast. Hij heeft de schadeposten als volgt gespecificeerd.
  • Tweepersoonsbed € 1.845,-
  • Driedeurs kledingkast € 200,-
  • Tweepersoons matrassen € 400,-
  • Twee tapijten € 50,-
  • Tweedeurs kledingkast € 165,-
3.10.
Bij brief van 21 november 2024 heeft [eiser] foto’s van de situatie binnen de woning overgelegd. In de brief wordt tevens melding gemaakt dat
“om enige onderbouwing te kunnen geven aan het bedrag aan schadevergoeding dat door [eiser] gevorderd wordt, zal voorafgaand aan de aankomende zitting u nog een offerte worden toegestuurd van een beddenzaak die ziet op de aanschaf van in ieder geval een bed voor [eiser] zelf en een kast”.
3.11.
De kantonrechter heeft deze offerte niet ontvangen. Door [eiser] is ook niet gesteld wanneer hij de bovengenoemde goederen heeft aangeschaft en wat de aanschafwaarde is van deze beschadigde zaken. Zaakschade moet immers volgens vaste jurisprudentie begroot worden op basis van de dagwaarde van de beschadigde waarde. [eiser] heeft geen enkel aanknopingspunt gegeven om die dagwaarde te bepalen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om de diverse schadeposten nader te onderbouwen met facturen/ data van aankoop, aanschafwaarde, offertes van nieuwe goederen etc, zeker gelet op het eerdere verzoek daartoe van Havensteder bij brief van 5 december 2023.
3.12.
[eiser] heeft een dergelijke concretisering en onderbouwing echter achterwege gelaten en op de zitting heeft hij hierover ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Op de zitting heeft [eiser] alleen verklaard dat het bed in 2016 in Duitsland is aangeschaft en dat hij nu geen nieuwwaarde vordert. Ook beschikt [eiser] niet meer over de bonnen van de meubels. Op basis van deze summiere informatie heeft de kantonrechter geen althans onvoldoende aanknopingspunten om de schade te kunnen begroten. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiser] nog de gelegenheid te geven die informatie te verschaffen. Daarbij speelt mee dat [eiser] op de zitting andere stellingen heeft ingenomen dan wat in de dagvaarding staat en dat daarvan ook geen onderbouwing is. Het gevorderde wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.13.
De vragen of de schade aan Havensteder als verhuurder is toe te rekenen en of er al dan niet een causaal verband is tussen de schade en de gestelde lekkage behoeven niet meer in deze procedure te worden beoordeeld, omdat de schadevergoedingsvordering al om de hiervoor genoemde redenen niet toewijsbaar is.
[eiser] moet de proceskosten betalen
3.14.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan Havensteder moet betalen op € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 813,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden begroot op € 813,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
821