Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot gijzeling van een veroordeelde. De veroordeelde had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen door het gerechtshof op 24 maart 2020, waarbij hij verplicht was om een bedrag van € 196.847,90 aan de staat te betalen. Deze ontnemingsmaatregel werd onherroepelijk na het verwerpen van het cassatieberoep door de Hoge Raad op 15 februari 2022. De vordering tot gijzeling werd op 25 maart 2024 ingediend, maar was aanvankelijk niet gedateerd en ondertekend. Na een correctie werd de vordering op 10 december 2024 opnieuw ingediend.
Tijdens de zitting op 10 januari 2025 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. J.A. van Gemeren, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde rechtsgeldig was opgeroepen. De officier van justitie, mr. M. Vollebregt, heeft de vordering toegelicht. De rechtbank heeft geconstateerd dat het CJIB zich voldoende heeft ingespannen om de ontnemingsmaatregel te executeren, maar dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en een machtiging verleend tot gijzeling voor de duur van 540 dagen.