ECLI:NL:RBROT:2025:2112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
10/316211-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidings- en bevorderingshandelingen m.b.t. het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne en heroïne

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de bereiding, bewerking en verwerking van cocaïne en heroïne, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van deze drugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van een vuurwapen, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn woning ter beschikking had gesteld voor drugshandel en dat hij opzettelijk aanwezig had gehad van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad en de inschatting van het herhalingsgevaar door de reclassering. De verdachte had geen zinvolle dagbesteding en verkeerde in een ongunstige financiële situatie, wat bijdroeg aan de ernst van de zaak. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/316211-24
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadsman mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde (met partiële vrijspraak ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde MDMA);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden die zijn vermeld in het reclasseringsrapport van 10 januari 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 0,6 gram MDMA, omdat niet kan worden vastgesteld dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) – waarin sprake is van tabletten – betrekking heeft op poeder dat in de woning van de verdachte is aangetroffen.
Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat ook partiële vrijspraak moet volgen ten aanzien van de verdovende middelen die (evenals het onder 1 ten laste gelegde vuurwapen) zijn aangetroffen in de CV-ruimte, omdat deze was afgesloten en de verdachte daarvan zelf geen sleutel had.
4.3.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de MDMA
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opzettelijk aanwezig hebben van 0,6 gram MDMA niet kan worden bewezen. In het dossier bevindt zich een rapport van het NFI met betrekking tot 10 tabletten die MDMA zouden bevatten. Dit rapport ziet dus niet op de 0,6 gram roze poeder die is aangetroffen in een ponypack in de woning van de verdachte. Dit poeder is niet onderzocht, dus kan niet worden vastgesteld dat dit MDMA bevat. Ten aanzien hiervan volgt daarom partiële vrijspraak.
Ten aanzien van de cocaïne en heroïne
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne, waaronder ook de hoeveelheden die zijn aangetroffen in de afgesloten CV-kamer.
De verdachte heeft (zoals onder 2 bewezen is verklaard) voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen verricht ten behoeve van het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne en heroïne. Hij heeft dit gedaan door zijn huurwoning aan de [adres 1] te Rotterdam ten behoeve daarvan aan anderen ter beschikking te stellen en door in zijn woning voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben die hiervoor bestemd zijn. Hij verbleef zelf in de woning en was daar ook aanwezig op het moment dat deze andere personen daar bezig waren met het bereiden, bewerken en verwerken van deze drugs. Zijn huis stond vol met voorwerpen en stoffen die daarvoor bestemd zijn en de verdachte wist dat ook. Gelet daarop heeft de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het aanwezig hebben van al deze drugs. Hij wist dat genoemde personen in zijn woning bezig waren met deze drugs en heeft daarom de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze drugs in zijn woning aanwezig waren. Dat geldt ook voor de drugs die in de afgesloten CV-kamer lagen; daaraan kan niet afdoen dat de verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard - vanaf enig moment feitelijk niet meer over die drugs kon beschikken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Rotterdam,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
-
- het opzettelijk bereiden, bewerken
enverwerken
van cocaïne en heroïne, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
en
- voorwerpen
enstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een hoeveelheid paracetamol (als versnijdingsmiddel),
- een hoeveelheid bruin en wit poeder,
- meerdere drugspersen,
- een magnetron,
- meerdere weegschalen, bekers en pannen bedekt onder een bruine substantie, en
- andere materialen bekend als voorbereidingsmaterialen voor het vervaardigen van drugs
voorhanden te hebben, en
de woning aan de [adres 1] aan zijn mededaders ter beschikking te stellen;
3.
hij op 3 oktober 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 282,6 gram cocaïne
en48,1 gram heroïne, zijnde cocaïne
enheroïne middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
3.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft voorbereidings- en bevorderingshandelingen verricht met betrekking tot het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne en heroïne. Hij heeft dit gedaan door zijn woning ter beschikking te stellen als versnijdingspand. Hij heeft naar eigen zeggen ingestemd met het verzoek van een oude kennis uit het drugsmilieu om, tegen betaling, andere personen overdag in zijn woning te laten verblijven om daar harddrugs te verwerken om deze gereed te maken voor de verkoop. Vervolgens heeft hij deze personen toegelaten in zijn woning en hun gelegenheid geboden om deze activiteiten in zijn woning te verrichten. Hij heeft in verband hiermee ook verschillende voorwerpen en stoffen in zijn woning aanwezig gehad die daarvoor bestemd zijn. Ook heeft hij, samen met deze andere personen, in zijn woning opzettelijk 282,6 gram cocaïne en 48,1 gram heroïne aanwezig gehad.
De handel in en het gebruik van harddrugs leiden tot veel problemen in de maatschappij. De handel gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Het gebruik van cocaïne en heroïne heeft daarnaast grote gezondheidsrisico’s. Deze harddrugs zijn namelijk erg verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Bovendien maken verslaafden zich dikwijls schuldig aan verwervingscriminaliteit. De verdachte heeft aan deze problematiek bijgedragen door zijn woning beschikbaar te stellen voor de verwerking van deze drugs.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (in 2019) is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Toen is aan hem onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden (waaronder een ambulante behandeling) opgelegd. De proeftijd liep tot november 2021.
7.3.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 januari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het herhalingsgevaar wordt ingeschat als hoog. Deze inschatting wordt onderbouwd door de delictgeschiedenis van de verdachte, waarbij opvalt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten. De beschermende factoren die er waren bij afsluiting van het voormalige reclasseringstoezicht in november 2021, zijn verslechterd. Delictgerelateerde risicofactoren kunnen worden gevonden op de gebieden huisvesting, dagbesteding, financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en middelengebruik. Zo heeft de verdachte geen zinvolle dagbesteding meer, heeft hij een laag besteedbaar inkomen en schulden, heeft hij opnieuw pro-criminele personen in zijn sociale netwerk en blijft de aanwezigheid van problematiek op het gebied van middelengebruik (cannabis, cocaïne en alcohol) wisselend aanwezig. Hij was nog maar kort voor de ten laste gelegde feiten (namelijk sinds 29 juli 2024) in zijn huurwoning getrokken en zijn praktische zaken waren nog onvoldoende stabiel. Hij had onvoldoende geld om rond te komen en kon zijn huis niet meubileren. Ook was er nog geen behandeling, gericht op zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik. Hij zou vanuit de organisatie CVD woonbegeleiding krijgen waarbij hij zou worden ondersteund in praktische zaken zoals post, financiën en het zoeken naar passende dagbesteding, maar dat was nog niet gestart omdat hij nog maar net woonachtig was in deze huurwoning.
Een huidige beschermende factor kan worden gevonden in het gegeven dat hij intrinsiek gemotiveerd is aangereikte hulpverlening aan te grijpen en dat hij in het verleden ook heeft laten zien dit te doen en dan ook vooruitgang te boeken. Daarbij staan er bij vrijlating al gekoppelde hulpverleningsinstanties paraat om hem direct te ondersteunen. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt dan ook ingeschat als laag.
De reclassering acht interventies in het forensisch kader passend. De reclassering adviseert om, bij veroordeling, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: (1) een meldplicht bij de reclassering, (2) een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), (3) meewerken aan schuldhulpverlening, (4) meewerken aan middelencontrole en (5) meewerken aan ambulante (woon)begeleiding op het gebied van praktische zaken. Geadviseerd wordt om de opdracht om toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden en de verdachte daarbij te begeleiden te geven aan Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor), omdat bij de verdachte het middelengebruik op de voorgrond staat en deze reclasseringsinstelling expertise heeft op dit gebied.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van de feiten past een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor het opzettelijk aanwezig hebben van de onder 3 bewezen verklaarde hoeveelheid harddrugs in georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 4 maanden tot uitgangspunt is genomen. De rechtbank acht voor dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend, gelet op de rol van de verdachte in het geheel. Daarbij komt nog een straf voor feit 2, waarbij de rechtbank rekening houdt met de samenhang tussen beide feiten. Ook wordt meegewogen dat het beschikbaar stellen van zijn woning aan anderen voor het verwerken van de drugs een belangrijk element is geweest voor de drugshandel. Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte niet bij machte was om deze personen weg te sturen. Hij heeft echter de verkeerde keuze gemaakt door in te stemmen met het verzoek om zijn woning hiervoor te gebruiken en deze personen binnen te laten. Daarna was hij mogelijk niet meer bij machte om hen weg te sturen, maar wel om de politie te bellen, en ook dat heeft hij niet gedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest (100 dagen), passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van deze straf, groot 3 maanden, voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijke deel een proeftijd van 3 jaren verbinden, waardoor de verdachte langer een gewaarschuwd mens is en ook langer begeleiding krijgt. De rechtbank acht dit zinvol, omdat de verdachte al vrij kort na zijn vorige reclasseringstoezicht weer in de fout is gegaan. Langdurig toezicht en begeleiding van de verdachte is ook belangrijk voor de bescherming van de samenleving.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1, de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) op het adres [adres 2] , [postcode 2] Rotterdam, zo lang en zo vaak als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om zijn middelengebruik te beheersen, gedurende de proeftijd. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Antes/Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen de reclassering, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. indien sprake is van een terugval in middelengebruik en in verband daarmee een kortdurende klinische opname voor detoxificatie en stabilisatie noodzakelijk is, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
5. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
6. de veroordeelde zal meewerken aan ambulante begeleiding vanuit het CVD of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, met als doel het vinden van dagbesteding en het ordenen en werken aan stabilisatie op praktisch en financieel vlak. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Rotterdam,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
- een verlengd patroonmagazijn welke een essentieel onderdeel van een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm kan zijn, en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon van het kaliber 9 mm, geschikt om met voornoemde Glock te worden afgeschoten,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Rotterdam,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een hoeveelheid paracetamol (als versnijdingsmiddel),
- een hoeveelheid bruin en/of wit poeder,
- meerdere drugspersen,
- een magnetron,
- meerdere weegschalen, bekers en pannen bedekt onder een bruine substantie,
en/of
- andere materialen bekend als voorbereidingsmaterialen voor het vervaardigen van drugs
voorhanden te hebben, en/of
de woning aan de [adres 1] aan zijn mededader(s) ter beschikking te stellen;
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet)
3
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 282,6 gram cocaïne, 48,1 gram heroïne en/of 0,6 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne, heroïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)