ECLI:NL:RBROT:2025:2105

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
10-131188-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], die op het moment van de feiten 12 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de geschonden redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede tenlastelegging, die betrekking had op [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 10.111,68 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-131188-21
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] in [plaats] ( [land] ),
raadsvrouw mr. A.M. de Koning, advocaat te Leiden.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De verklaring van de aangeefster is betrouwbaar en wordt ondersteund door getuigenverklaringen en de telefoongesprekken die zijn afgeluisterd vanaf het moment dat de verdachte ontboden werd voor het verhoor en de verdenking nog niet bekend was gemaakt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken zoals deze veelal sprake is van een dossier dat hoofdzakelijk bestaat uit twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, die lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen direct hebben waargenomen. Zo is het ook in deze zaak.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Om aan de verklaring van een getuige in die zin steun te kunnen ontlenen, moet de rechtbank beoordelen wat die getuigenverklaring aanvullend inhoudt. Het is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige dan wel het veronderstelde slachtoffer is.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat bij gebrek aan voldoende steunbewijs het onder 2 tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden.
Aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft op 1 oktober 2020 in het kader van een informatief gesprek zeden verklaard dat zij als minderjarige in de periode tussen haar veertiende en zestiende seksueel misbruikt is door haar pleegvader. Hierna heeft zij op 14 oktober 2020 een gedetailleerde aangifte gedaan. Zij heeft verklaard over vier momenten waarop dit seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft zij afbeeldingen van een dagboek overhandigd waarin zij volgens haar verklaring gedurende de periode waarin het vermeende seksueel misbruik plaatsvond hierover aantekeningen heeft gemaakt.
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend dat er ooit sprake is geweest van seksueel misbruik. Verder heeft hij ontkend dat er gesprekken zijn geweest tussen hemzelf en [slachtoffer 1] of tussen hemzelf en zijn vrouw, [vrouw] (hierna: [vrouw] ), over mogelijk grensoverschrijdend gedrag van de verdachte richting de kinderen.
Hoewel de belastende getuigenverklaringen in grote lijnen met elkaar overeenkomen, in die zin dat de getuigen los van elkaar verklaren op de hoogte te zijn van (aspecten van) het seksueel misbruik zoals dat volgens [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden, is deze informatie telkens afkomstig uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 1] zelf. Dit bewijsmateriaal levert dus geen steunbewijs op in de hiervoor bedoelde zin. De verklaring van [persoon A] , die heeft verklaard dat de verdachte “alles” aan haar heeft toegegeven, levert dit steunbewijs evenmin op, nu deze verklaring onvoldoende specifiek is ten aanzien van hetgeen de verdachte aan haar zou hebben toegegeven. Hetzelfde geldt voor de afgeluisterde telefoongesprekken die weliswaar redenen geven om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte op bepaalde punten, maar geen directe steun bieden voor de verklaring van [slachtoffer 1] . Ook de dagboekpagina’s bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaring van [slachtoffer 1] omdat die aantekeningen niet omschrijven wat er (precies) zou zijn gebeurd.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de slotsom dat er geen bewijsmiddelen zijn die onafhankelijk zijn van de verklaring van [slachtoffer 1] en die in zoverre een eventuele bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten tezamen met deze verklaring kunnen dragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv. De rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen waarover [slachtoffer 1] verklaard heeft, niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde te bewijzen. Ook een betrouwbare aangifte behoeft steunbewijs.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. De verklaring van de aangeefster is niet betrouwbaar, aangezien deze inconsistent is en pas jaren na de vermeende ontuchtige handelingen is afgelegd. Daarnaast is er ook reden om te vermoeden dat zij door anderen is gepusht om aangifte te doen tegen de verdachte. Verder bevat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster.
4.2.2.
Beoordeling
Net als bij de bespreking van feit 2, ligt aan de rechtbank de vraag voor of de rechtbank op basis van het procesdossier kan komen tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde. Nu de tenlastelegging met name gebaseerd is op de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), moeten voor de bewijsbeoordeling twee deelvragen worden beantwoord. Ten eerste de vraag of deze verklaring betrouwbaar is en, zo ja, of deze verklaring voldoende steun vindt in een of meer andere bewijsmiddelen.
Verklaring [slachtoffer 2]
heeft op 1 oktober 2020 in het kader van een informatief gesprek zeden verklaard dat zij als minderjarige in de periode tussen haar elfde en veertiende seksueel misbruikt is door haar stiefvader. Hierna heeft zij op 12 oktober 2020 een gedetailleerde aangifte gedaan. Zij heeft verklaard over twee incidenten waarbij dit seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden.
Het eerste incident vond plaats toen zij 12 jaar oud was. Zij heeft verklaard dat de verdachte tijdens de nacht haar slaapkamer, die zij omschrijft als haar “prinsessenkamer”, in kwam toen zij aan het slapen was en dat zij wakker werd doordat de verdachte onder haar pyjama aan haar blote borsten zat. [slachtoffer 2] zou dit aan haar moeder, [vrouw] , hebben verteld, waarna [slachtoffer 2] , [vrouw] en de verdachte samen hebben gesproken over het incident.
Relatief kort hierna zou het tweede incident hebben plaatsgevonden. Volgens [slachtoffer 2] kwam de verdachte nachtelijks haar slaapkamer in om te checken of zij een inlegkruisje droeg, waarbij hij terwijl zij sliep haar onderbroek opzij schoof. Tijdens een van deze controles zou de verdachte met zijn vingertopje in en langs haar vagina zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, toen zij veertien was, aan [vrouw] heeft verteld dat de verdachte destijds nachtelijks controleerde of zij inlegkruisjes droeg. [slachtoffer 2] zou pas later op vakantie in Turkije hebben verteld dat de verdachte ook met zijn vingertopje in haar vagina was geweest. [vrouw] zou hierop toen hebben gereageerd dat de verdachte hiervoor in therapie was geweest en dat zij niets meer met deze informatie kon doen omdat zij hem al vergeven had. Tijdens diezelfde vakantie zou [slachtoffer 2] hierover hebben gesproken met de verdachte, waarbij hij zijn excuses had aangeboden.
De verdachte heeft ontkend dat de incidenten hebben plaatsgevonden en heeft verklaard dat er ook nooit gesprekken zijn geweest over seksueel misbruik.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft zowel bij de politie alsook later bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd verklaard. Zij benoemt in haar verklaringen telkens zowel dezelfde ontuchtige handelingen van de verdachte alsook de specifieke omstandigheden waaronder het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden. Ook in het hieronder te bespreken spraakmemo worden details over (de omstandigheden van) het seksueel misbruik en de gevolgen daarvan besproken, die terugkomen in verklaringen van [slachtoffer 2] bij de politie. Dat [slachtoffer 2] pas enkele jaren na het plaatsvinden van het seksueel misbruik daarvan aangifte heeft gedaan, doet niet af aan de betrouwbaarheid van deze aangifte, zoals door de verdediging is aangevoerd, met name nu zij door de jaren heen aan verschillende mensen over het seksueel misbruik heeft verteld en uit de inhoud van de verklaringen van deze getuigen blijkt dat zij aan iedereen eenduidig over het seksueel misbruik heeft verklaard. De algemene opmerkingen van de jeugdprofessional in diens schriftelijke getuigschrift doen evenmin af aan de betrouwbaarheid van deze specifieke verklaring. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat het doen en laten van andere personen haar mogelijk hebben gemotiveerd om uiteindelijk over te gaan tot het doen van aangifte tegen de verdachte; dat gegeven maakt haar verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Spraakmemo
Het dossier bevat de uitwerking van een spraakmemo waarin een gesprek te horen is tussen [slachtoffer 2] en [vrouw] . Het gesprek vond voorafgaand aan haar aangifte plaats. [slachtoffer 2] verwijst in dit gesprek naar het eerste incident zoals beschreven in haar aangifte. Dit blijkt uit het feit dat zij onder meer tegen [vrouw] zegt: “Maar toch als ik er aan terugdenk mam, ik weet niet hoe oud ik de eerste keer was, elf?” waarbij zij verwijst naar haar “prinsessenkamer”. De overige relevante onderdelen van dit gesprek sluiten op elkaar aan en gaan duidelijk steeds over hetzelfde onderwerp, namelijk het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] door de verdachte. De rechtbank leidt uit het spraakmemo af dat [slachtoffer 2] eerder met [vrouw] heeft gesproken over het seksuele misbruik, ook in de periode dat het seksueel misbruik plaatsvond. Daarnaast volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gesprek dat ook [vrouw] met de verdachte heeft gesproken over het seksueel misbruik, dat zij hem heeft verteld dat hij dit niet meer moest doen, dat zij zich schuldig voelt over wat er is gebeurd, en dat zij vanwege het seksuele misbruik heeft overwogen om bij de verdachte weg te gaan. Verder komt uit het gesprek naar voren dat de verdachte in therapie is geweest om het seksuele misbruik te voorkomen en dat [slachtoffer 2] en, in mindere mate, ook [vrouw] bang zijn dat er ook seksueel misbruik kan plaatsvinden met [persoon B] , de halfzus van [slachtoffer 2] die nog thuis woont. Omdat de verdachte eerder betrapt is op seksueel misbruik, hebben zij maatregelen genomen om dit te voorkomen, waaronder dat de verdachte niet meer met [persoon B] samen mag douchen.
Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, in dit gesprek eerst wordt gesproken over het ‘rechtlijnige’ en kleinerende gedrag van de verdachte en vervolgens over de verwijten van misbruik nadat er een Veilig Thuis melding was geweest, en dus niet over het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , vindt de rechtbank niet aannemelijk. Specifieke bewoordingen zoals dat er wordt gesproken over een “eerste keer”, dat [vrouw] als moeder haar dochters had moeten beschermen, en dat de verdachte was “betrapt” zijn niet te verenigen met de interpretatie van de verdediging van dit gesprek. Dat [vrouw] in haar eigen verklaring ook heeft verklaard dat hier gesproken zou worden over het rechtlijnige karakter van de verdachte maakt dit niet anders, nu ook haar verklaring over waar het gesprek over ging niet te rijmen valt met de inhoud van het gesprek in het spraakmemo. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in de inhoud van het spraakmemo. Uit het spraakmemo kan immers worden afgeleid dat [vrouw] al kort na het plaatsvinden van het seksueel misbruik hiervan op de hoogte was, dat zij ook gesprekken heeft gehad met de verdachte over dit misbruik en dat er maatregelen zijn genomen om misbruik in de toekomst te voorkomen. De verklaring van de verdachte dat dergelijke gesprekken nooit hebben plaatsgevonden, zijn dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigd is bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
in de periode
11 april 2013 tot en met 10 september 2018
te Zwijndrecht,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, te weten met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2002), een kind dat hij heeft verzorgd of opgevoed als
behorend tot zijn gezin en een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 2] en
- strijken langs, althans betasten van de vagina van die [slachtoffer 2]
en
- brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1. met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter, waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Toen het seksueel misbruik begon was zij rond de 12 jaar oud. De handelingen vonden plaats in de slaapkamer van het slachtoffer.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . De verdachte heeft de normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes. De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat [slachtoffer 2] in hem mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten als stiefvader, op ernstige wijze geschonden. Daar komt bij dat het misbruik heeft plaatsgevonden in haar eigen slaapkamer, bij uitstek een plek waar [slachtoffer 2] zich veilig had moeten voelen. De verdachte heeft dit van haar afgenomen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad leidt dus niet tot strafverhoging.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 mei 2021. Op 15 januari 2025 heeft de reclassering op dit rapport een aanvulling gemaakt. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport en de aanvulling. Dit rapport houdt, samengevat, in dat de verdachte zijn leven goed op orde heeft, met een steunend sociaal netwerk en een eigen bedrijf. De verdachte heeft meegewerkt aan alle voorwaarden die hem zijn opgelegd in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De reclassering schat het recidiverisico laag in en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank is echter van oordeel dat een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 17 mei 2021, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van meer dan drie jaar verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van de verdachte rekening bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan het openbaar ministerie. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, gelet op het reclasseringsadvies, het feit dat de verdachte sinds zijn aanhouding niet meer in contact is gekomen met justitie, en het gegeven dat de feiten jaren geleden hebben plaatsgevonden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit, en [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 22.484,40, bestaande uit € 7.484,40 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 12.948,03, bestaande uit € 2.948,03 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Beide benadeelde partijen vorderen daarnaast toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
8.1.
Standpunt verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen moeten, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair moeten de vorderingen worden afgewezen, gelet op de summiere onderbouwing van de schadeposten.
8.2.
Beoordeling
[slachtoffer 1]
zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen heeft verklaard en niet is aangevoerd dat zij schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit.
[slachtoffer 2]
Met betrekking tot de materiele schade zal de rechtbank de gevorderde € 111,68 aan eigen risico toewijzen voor schadevergoeding, nu dit onderdeel voldoende met stukken is onderbouwd. Door de benadeelde partij is niet onderbouwd op welk moment zij dit bedrag aan de verzekeraar heeft betaald. Uit het overgelegde overzicht blijkt dat het gaat om de behandelperiode tussen 26 februari 2021 en 23 december 2021. Gelet hierop zal de rechtbank de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf 23 december 2021. De rechtbank zal [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot het bedrag van € 7.372,72 dat is gevorderd voor de studieschuld, nu onvoldoende duidelijk is gemaakt hoe dit bedrag is opgebouwd en hoe het bewezenverklaarde feit verband houdt met deze schade.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aantasting van haar persoon en de nadelige gevolgen daarvan liggen voor de hand gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte. Er is dan ook sprake van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan.
De immateriële schade ten gevolge van het bewezen strafbare feit zal door de rechtbank naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,00. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 april 2013, zijnde de start van de periode waarin het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden.
Nu de vordering van [slachtoffer 2] in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die door [slachtoffer 2] zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.111,68, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 245, en 248 van het Wetboek van Strafrecht

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 10.111,68 (zegge: tienduizend honderdelf euro en achtenzestig eurocent), bestaande uit € 111,68 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 111,68 vanaf 23 december 2021 en met de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 11 april 2013, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 10.111,68 (zegge: tienduizend honderdelf euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 111,68 vanaf 23 december 2021 en met de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 11 april 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.111,68 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
11 april 2013 tot en met 10 september 2018
te Zwijndrecht,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, te weten met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2002), een kind over
wie hij het gezag uitoefende, een kind dat hij heeft verzorgt of opgevoed als
behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
meermalen, althans eenmaal,
- betasten van de (ontblote) borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- strijken langs/strelen over, althans betasten van de vagina van die [slachtoffer 2]
en/of
- brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
2
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2014
te Zwijndrecht,
met iemand, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1998, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een kind over wie hij het gezag
uitoefende, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of
een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, buiten
echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het meermalen, althans eenmaal
- vastpakken bij, althans betasten van de borst(en) en/of
- strelen over het (boven)been en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 1]
en/of
- uitkleden/ontdoen van kleding van die [slachtoffer 1] ;