4.2.2.Beoordeling
Net als bij de bespreking van feit 2, ligt aan de rechtbank de vraag voor of de rechtbank op basis van het procesdossier kan komen tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde. Nu de tenlastelegging met name gebaseerd is op de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), moeten voor de bewijsbeoordeling twee deelvragen worden beantwoord. Ten eerste de vraag of deze verklaring betrouwbaar is en, zo ja, of deze verklaring voldoende steun vindt in een of meer andere bewijsmiddelen.
Verklaring [slachtoffer 2]
heeft op 1 oktober 2020 in het kader van een informatief gesprek zeden verklaard dat zij als minderjarige in de periode tussen haar elfde en veertiende seksueel misbruikt is door haar stiefvader. Hierna heeft zij op 12 oktober 2020 een gedetailleerde aangifte gedaan. Zij heeft verklaard over twee incidenten waarbij dit seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden.
Het eerste incident vond plaats toen zij 12 jaar oud was. Zij heeft verklaard dat de verdachte tijdens de nacht haar slaapkamer, die zij omschrijft als haar “prinsessenkamer”, in kwam toen zij aan het slapen was en dat zij wakker werd doordat de verdachte onder haar pyjama aan haar blote borsten zat. [slachtoffer 2] zou dit aan haar moeder, [vrouw] , hebben verteld, waarna [slachtoffer 2] , [vrouw] en de verdachte samen hebben gesproken over het incident.
Relatief kort hierna zou het tweede incident hebben plaatsgevonden. Volgens [slachtoffer 2] kwam de verdachte nachtelijks haar slaapkamer in om te checken of zij een inlegkruisje droeg, waarbij hij terwijl zij sliep haar onderbroek opzij schoof. Tijdens een van deze controles zou de verdachte met zijn vingertopje in en langs haar vagina zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, toen zij veertien was, aan [vrouw] heeft verteld dat de verdachte destijds nachtelijks controleerde of zij inlegkruisjes droeg. [slachtoffer 2] zou pas later op vakantie in Turkije hebben verteld dat de verdachte ook met zijn vingertopje in haar vagina was geweest. [vrouw] zou hierop toen hebben gereageerd dat de verdachte hiervoor in therapie was geweest en dat zij niets meer met deze informatie kon doen omdat zij hem al vergeven had. Tijdens diezelfde vakantie zou [slachtoffer 2] hierover hebben gesproken met de verdachte, waarbij hij zijn excuses had aangeboden.
De verdachte heeft ontkend dat de incidenten hebben plaatsgevonden en heeft verklaard dat er ook nooit gesprekken zijn geweest over seksueel misbruik.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft zowel bij de politie alsook later bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd verklaard. Zij benoemt in haar verklaringen telkens zowel dezelfde ontuchtige handelingen van de verdachte alsook de specifieke omstandigheden waaronder het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden. Ook in het hieronder te bespreken spraakmemo worden details over (de omstandigheden van) het seksueel misbruik en de gevolgen daarvan besproken, die terugkomen in verklaringen van [slachtoffer 2] bij de politie. Dat [slachtoffer 2] pas enkele jaren na het plaatsvinden van het seksueel misbruik daarvan aangifte heeft gedaan, doet niet af aan de betrouwbaarheid van deze aangifte, zoals door de verdediging is aangevoerd, met name nu zij door de jaren heen aan verschillende mensen over het seksueel misbruik heeft verteld en uit de inhoud van de verklaringen van deze getuigen blijkt dat zij aan iedereen eenduidig over het seksueel misbruik heeft verklaard. De algemene opmerkingen van de jeugdprofessional in diens schriftelijke getuigschrift doen evenmin af aan de betrouwbaarheid van deze specifieke verklaring. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat het doen en laten van andere personen haar mogelijk hebben gemotiveerd om uiteindelijk over te gaan tot het doen van aangifte tegen de verdachte; dat gegeven maakt haar verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Spraakmemo
Het dossier bevat de uitwerking van een spraakmemo waarin een gesprek te horen is tussen [slachtoffer 2] en [vrouw] . Het gesprek vond voorafgaand aan haar aangifte plaats. [slachtoffer 2] verwijst in dit gesprek naar het eerste incident zoals beschreven in haar aangifte. Dit blijkt uit het feit dat zij onder meer tegen [vrouw] zegt: “Maar toch als ik er aan terugdenk mam, ik weet niet hoe oud ik de eerste keer was, elf?” waarbij zij verwijst naar haar “prinsessenkamer”. De overige relevante onderdelen van dit gesprek sluiten op elkaar aan en gaan duidelijk steeds over hetzelfde onderwerp, namelijk het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] door de verdachte. De rechtbank leidt uit het spraakmemo af dat [slachtoffer 2] eerder met [vrouw] heeft gesproken over het seksuele misbruik, ook in de periode dat het seksueel misbruik plaatsvond. Daarnaast volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gesprek dat ook [vrouw] met de verdachte heeft gesproken over het seksueel misbruik, dat zij hem heeft verteld dat hij dit niet meer moest doen, dat zij zich schuldig voelt over wat er is gebeurd, en dat zij vanwege het seksuele misbruik heeft overwogen om bij de verdachte weg te gaan. Verder komt uit het gesprek naar voren dat de verdachte in therapie is geweest om het seksuele misbruik te voorkomen en dat [slachtoffer 2] en, in mindere mate, ook [vrouw] bang zijn dat er ook seksueel misbruik kan plaatsvinden met [persoon B] , de halfzus van [slachtoffer 2] die nog thuis woont. Omdat de verdachte eerder betrapt is op seksueel misbruik, hebben zij maatregelen genomen om dit te voorkomen, waaronder dat de verdachte niet meer met [persoon B] samen mag douchen.
Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, in dit gesprek eerst wordt gesproken over het ‘rechtlijnige’ en kleinerende gedrag van de verdachte en vervolgens over de verwijten van misbruik nadat er een Veilig Thuis melding was geweest, en dus niet over het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , vindt de rechtbank niet aannemelijk. Specifieke bewoordingen zoals dat er wordt gesproken over een “eerste keer”, dat [vrouw] als moeder haar dochters had moeten beschermen, en dat de verdachte was “betrapt” zijn niet te verenigen met de interpretatie van de verdediging van dit gesprek. Dat [vrouw] in haar eigen verklaring ook heeft verklaard dat hier gesproken zou worden over het rechtlijnige karakter van de verdachte maakt dit niet anders, nu ook haar verklaring over waar het gesprek over ging niet te rijmen valt met de inhoud van het gesprek in het spraakmemo. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in de inhoud van het spraakmemo. Uit het spraakmemo kan immers worden afgeleid dat [vrouw] al kort na het plaatsvinden van het seksueel misbruik hiervan op de hoogte was, dat zij ook gesprekken heeft gehad met de verdachte over dit misbruik en dat er maatregelen zijn genomen om misbruik in de toekomst te voorkomen. De verklaring van de verdachte dat dergelijke gesprekken nooit hebben plaatsgevonden, zijn dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigd is bewezen.