ECLI:NL:RBROT:2025:2077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
10-107264-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en poging tot beroving met psychische stoornis als factor

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van winkelpersoneel en poging tot beroving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 2002, handelde vanuit een psychose en volledig ontoerekeningsvatbaar was. De zaak omvatte twee dagvaardingen: de eerste betrof bedreiging van drie slachtoffers op 17 juli 2024, waarbij de verdachte dreigende woorden uitsprak over het gebruik van een pistool. De tweede dagvaarding betrof een poging tot beroving van een slachtoffer op 30 september 2024, waarbij de verdachte samen met een ander dreigend optrad en het slachtoffer bij de schouder vastpakte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat leidde tot een ontslag van rechtsvervolging voor de bedreiging, maar wel tot een veroordeling voor de poging tot beroving. De verdachte werd veroordeeld tot 130 dagen gevangenisstraf, met de intentie dat hij aansluitend klinisch behandeld zou worden in het kader van een zorgmachtiging. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die eerder was gediagnosticeerd met verschillende stoornissen, waaronder een autismespectrumstoornis en psychotische kwetsbaarheid. De rechtbank benadrukte de noodzaak van zorg en behandeling voor de verdachte, gezien zijn complexe achtergrond en de impact van zijn gedragingen op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10-233755-24 (dagvaarding I) en 10-340295-24 (dagvaarding II)
(ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10-107264-21 (behorend bij dagvaarding II)
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het
Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting [naam PI]
,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan dagvaarding II op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Couteaux heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder dagvaarding I ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het primair onder dagvaarding II ten laste gelegde, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het tonen en op korte afstand houden van een mes, dan wel een scherp of puntig voorwerp;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-107264-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering dagvaarding II: (poging tot) diefstal met geweld in vereniging
4.1.1.
Standpunt verdediging
Niet wettig en overtuigend is bewezen de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging, dan wel de poging daartoe, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het signalement van de dader, dat door de aangever is opgegeven, komt niet overeen met het signalement van de verdachte. De herkenning van de verdachte door twee verbalisanten op basis van één eerdere ontmoeting is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Ook is de dader op de beelden onvoldoende zichtbaar om tot een betrouwbare herkenning te kunnen komen. De verdachte heeft ontkend dat hij de persoon op de beelden is en steunbewijs ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de bewegende beelden van Geldmaat nabij de Blaak te Rotterdam van goede kwaliteit zijn. De beelden zijn voldoende duidelijk om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de personen op de beelden te kunnen waarnemen (zoals de vorm van het gezicht, de ogen, de neus, de mond, de gezichtsbeharing en een gedeelte van de haardracht). Ook is het gezicht van de verdachte vanuit meerdere invalshoeken te zien. De verdachte is door twee verbalisanten op de beelden herkend. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de verdachte op een foto van de beelden aan zijn gezicht en haardracht. Eerder in het jaar had hij de verdachte op het Centraal Station te Rotterdam gezien en de verdachte stond in de briefing van Veiligheid & Service. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de verdachte op de beelden als de persoon die achter het slachtoffer stond en zijn hand op de schouder van het slachtoffer legde. Hij heeft de verdachte herkend, omdat hij hem op 17 juli 2024 heeft aangehouden op het Centraal Station te Rotterdam. Hij herkende de verdachte aan zijn gezichtsbeharing, ogen, neus en haren. Hij herkende ook de blik in zijn ogen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze herkenningen van de verbalisanten betrouwbaar. Er is telkens specifiek aangeduid waaraan de persoon herkend is en de herkenningen ondersteunen elkaar. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren bovendien bekend met de verdachte, waardoor zij relatief gemakkelijk tot een herkenning konden komen. Daar komt bij dat de rechtbank uit eigen waarneming (op basis van de vorm van het gezicht en de op de beelden gedeeltelijk zichtbare haardracht) de gelijkenis heeft kunnen vaststellen tussen de verdachte en de persoon op de camerabeelden die achter het slachtoffer stond en zijn hand op de schouder van het slachtoffer legde.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte of de medeverdachte het door hem gepinde geldbedrag van € 20,- heeft weggenomen. Dit is evenwel niet te zien op de camerabeelden en steunbewijs hiervoor ontbreekt. Daarom is de rechtbank – anders dan waartoe door de officier van justitie is gerekwireerd – van oordeel dat een voltooide diefstal met geweld in vereniging van een geldbedrag niet is bewezen. Wel is de poging daartoe wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Niet bewezen is de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Bewezen is de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld in vereniging.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I en het subsidiair onder dagvaarding II ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Dagvaarding I
hij op 17 juli 2024 te Rotterdam
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Volgende week kom ik terug met een pistool en schiet jullie en je familie allemaal
dood" en/of
- "Wacht maar, over zeven dagen heb ik mijn wapen en dan ga je zien. Ik ga je
doodmaken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Dagvaarding II
hij op 30 september 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader
voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag,
dat aan [slachtoffer 4] , toebehoorde weg
te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan
ente doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, - zich dreigend heeft opgedrongen aan die [slachtoffer 4] en
- die [slachtoffer 4] bij de schouder heeft vastgepakt en heeft geduwd
en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: “ik wil je geld”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding I
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Dagvaarding II
subsidiair
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Dagvaarding I
6.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte is strafbaar, nu niet is vast komen te staan dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Uit de psychiatrische rapportage blijkt niet dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit leed aan een psychiatrische stoornis of verstandelijke handicap op grond waarvan dit feit hem niet toe te rekenen zou zijn. Ook blijkt uit het verhoor van de verdachte bij de politie niet van een stoornis of verlies van realiteitszin op dat moment.
6.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte is volgens de verdediging niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de psychiatrische rapportage, de overige stukken in het dossier en door de verdediging overgelegde stukken.
6.1.3.
Beoordeling
Advies deskundige
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van psychiater [psychiater] , gedateerd 14 januari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft enige medewerking aan het onderzoek verleend, maar heeft weinig informatie gegeven. Op basis van de justitiële stukken zijn er aanwijzingen voor een psychische stoornis, maar in het huidige onderzoek blijkt niet van actuele floride psychiatrische problematiek. Daarmee valt een psychiatrische stoornis op basis van dit onderzoek niet vast te stellen of uit te sluiten. Al met al is er onvoldoende informatie om tot een conclusie ten aanzien van een psychische stoornis of verstandelijke beperking te komen. Ook een delictscenario is op basis van dit onderzoek niet vast te stellen. Om die reden kan dan ook geen verdere uitspraak worden gedaan over een risicoanalyse of de mate waarin een dergelijk delict de verdachte valt toe te rekenen. In de psychiatrische voorgeschiedenis, die begint in 2010, zijn vele diagnoses gesteld: PDD-NOD (volgens de verdachte al vanaf zijn vijfde jaar), ADHD, ASS, psychotische kwetsbaarheid (schizofrenie spectrum- of andere psychotische stoornissen), een licht verstandelijke beperking, alsmede disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen. De werkdiagnose bij de huidige ambulante behandelaars van Fivoor (FACT-team) is een autismespectrumstoornis, bij een laaggemiddelde intelligentie, met een risico op psychotische ontregeling bij overprikkeling. Daarnaast zijn er problemen in de agressieregulatie en onaangepast gedrag.
Tot 18 juni 2025 is er nog een lopende zorgmachtiging. Deze zorgmachtiging is bedoeld om een opname te kunnen realiseren bij psychotische episodes. De inzet van de zorgmachtiging is echter niet doelmatig bij problemen, voortkomend uit impulsief en ongewenst gedrag of het ontbreken van huisvesting. De verdachte is niet goed “te vangen” voor continuïteit van zorg en is al lange tijd dakloos. De verdachte is voor huisvesting op vele plaatsen afgewezen, enerzijds door zijn gedrag en slechte agressieregulatie, anderzijds omdat hij nergens goed past. Dit vanwege onder meer een te lage intelligentie, een te grote kwetsbaarheid voor psychoses of het hebben van te complex gedrag. Inmiddels valt de verdachte, naast behandeling door het ambulante team, ook onder de “Levensloopaanpak”.
Het oordeel van de rechtbank
Bij haar oordeelsvorming omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is ruim vier maanden na het bewezenverklaarde feit door een psychiater onderzocht. Volgens de psychiater is er – omdat de verdachte niet meewerkte - onvoldoende informatie om tot een conclusie ten aanzien van een psychische stoornis of verstandelijke beperking te komen. Uit de ontvangen informatie over de voorgeschiedenis van de verdachte blijkt echter dat eerder een autismespectrumstoornis, een laaggemiddelde intelligentie en een psychotische kwetsbaarheid zijn vastgesteld. Hoewel deze diagnoses niet kunnen worden bevestigd of uitgesloten op basis van het huidige psychiatrische onderzoek, overweegt de rechtbank dat dit geen stoornissen en beperking zijn die tijdelijk of te genezen zijn.
Op de camerabeelden van 17 juli 2024 is te zien dat de verdachte op het moment van het bewezenverklaarde feit heen en weer loopt en onrustig gedrag vertoont. De aangevers hebben de verdachte steeds harder horen schreeuwen, onder meer over “Jezus” en “ [persoon A] ” en zagen hem meermaals op producten en tegen de koeling en een vitrine slaan, tegen een deur en een bezem trappen en tegen de koffiemachine spugen. Eén van de aangeefsters heeft verklaard dat de verdachte duidelijk ‘niet goed’ was en psychotisch leek. De verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen, zagen dat de verdachte druk heen en weer bewoog en telkens aan het lachen was. Ook zij kregen de indruk dat de verdachte psychotisch was, omdat hij telkens over de duivel praatte en telkens van onderwerp veranderde. Zij zagen de verdachte constant op zijn voeten heen en weer bewegen. Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte na zijn aanhouding op aangeven van de politie werd beoordeeld door de crisisdienst. De verdachte was tijdens de voorgeleiding diezelfde dag verward en sprak wartaal, zo blijkt uit het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie. Uit de stukken die de verdediging heeft overgelegd, blijkt dat de verdachte twee dagen na het bewezenverklaarde feit klinisch is opgenomen, waarbij hij in eerste instantie ook is ingesloten.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het op het moment van het bewezenverklaarde feit en kort daarna psychisch niet goed ging met verdachte en dat zijn psychische draagkracht ernstig werd overschreden. Op grond van de voorgeschiedenis van de verdachte en gelet op alle feiten en omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit psychotisch was.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte tijdens het plegen van het bewezenverklaarde feit op 17 juli 2024 volledig heeft gehandeld onder invloed van zijn stoornissen. Daardoor heeft de verdachte de strekking, de wettelijke en de morele ongeoorloofdheid en de context van zijn gedragingen niet kunnen begrijpen en was hij ook niet in staat om overeenkomstig dat begrip zijn wil te vormen. De abnormale geestesgesteldheid van de verdachte was op dat moment zodanig aanwezig, dat zij volgens de rechtbank aan toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat. De rechtbank verklaart de verdachte voor dit feit dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar. Gezien de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, is verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.1.4.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is voor dit feit niet strafbaar.
6.2.
Dagvaarding II
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is voor dit feit dus strafbaar.

7.Motivering straf (dagvaarding II)

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om van de aangever, die stond te pinnen, een geldbedrag weg te nemen door zich dreigend aan hem op te dringen, hem vast te pakken en te zeggen dat zij zijn geld wilden. Doordat de aangever een voorbijganger om hulp heeft geroepen en die persoon naar hem toe kwam, is het bij een poging gebleven.
Met het plegen van dit feit heeft de verdachte niet alleen geprobeerd inbreuk te maken op het eigendomsrecht van de aangever, maar heeft hij daarnaast ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Dergelijke misdrijven veroorzaken bij slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid. Naar de ervaring leert, kampen de slachtoffers van dergelijke misdrijven in psychisch opzicht vaak nog geruime tijd met de gevolgen daarvan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en besprokene ter zitting
De rechtbank heeft gekeken naar het Pro Justitia rapport van psychiater [psychiater] , gedateerd 14 januari 2025, zoals onder 6.3 overwogen.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de verdachte ook bij de poging tot beroving in een psychose verkeerde. Bij de verdachte is naast zijn psychotische kwetsbaarheid sprake van een autismespectrumstoornis en een laaggemiddelde intelligentie. Uit het dossier blijkt dat de verdachte daardoor kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Deze stoornis en beperking waren ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig en waren van invloed op zijn keuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat dit feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de rapportage die Reclassering Nederland op 24 januari 2025 over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in. Omdat de verdachte niet heeft meegewerkt, heeft de reclassering niet tot een inhoudelijk strafadvies kunnen komen. Verwezen wordt naar het eerdere reclasseringsrapport van 28 oktober 2024, waaruit blijkt dat een begeleidingstraject in een strafrechtelijk kader om tot gedragsverandering te komen niet uitvoerbaar wordt geacht. De verdachte lijkt niet in staat om zich te conformeren aan afspraken in een gedwongen kader. Mevrouw [persoon B] , betrokken in het kader van de Levensloopaanpak, heeft meegedeeld dat een ambulant kader onvoldoende is om de verdachte te stabiliseren en dat er gestreefd wordt naar een langdurige klinische opname. Tot dusverre is de verdachte bij meerdere klinieken afgewezen en is er nog geen passende kliniek gevonden. Tot op heden is de verdachte afgewezen voor een WLZ-indicatie. Op 27 januari 2025 was er een intake gepland bij Ipse de Bruggen, die mogelijk de zorg van de Levensloopaanpak zal overnemen.
De raadsvrouw heeft ter zitting verwezen naar het selectieadvies van 13 januari 2025 van de penitentiaire inrichting waar de verdachte preventief was gedetineerd. Hieruit blijkt dat de verdachte vanwege een combinatie van verwardheid en agressie was aangemeld voor een spoedplaatsing in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). De verdachte was erg achterdochtig, agressief en onvoorspelbaar in zijn gedrag en accepteerde geen medicatie. Op 13 januari 2025 is beslist om de verdachte met spoed over te plaatsen naar een PPC, omdat hij meer zorg nodig heeft dan geboden kan worden in een reguliere inrichting. De behandelcoördinator van het PPC heeft de raadsvrouw bericht dat de verdachte in het PPC een depot antipsychotica en rustgevende medicatie heeft gekregen en dat het noodzakelijk is dat de verdachte aansluitend op zijn detentie in een zorginstelling wordt opgenomen. Ipse de Bruggen is vanwege de laaggemiddelde intelligentie van de verdachte de meest passende voorziening. Ipse de Bruggen heeft naar aanleiding van het intakegesprek meegedeeld dat de verdachte na zijn detentie in beginsel bij hen kan worden geplaatst. De lopende zorgmachtiging is hiervoor toereikend. De behandelcoördinator van het PPC heeft toegezegd dat de verdachte na afloop van zijn detentie in het PPC kan blijven totdat er een plaatsingsmogelijkheid is voor klinische opname. Als dat niet mogelijk is, zal er een crisismaatregel worden aangevraagd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van het feit past een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de persoon van de verdachte en de psychiatrische problematiek waarmee hij te kampen heeft, acht de rechtbank het van belang dat de verdachte na deze detentie aansluitend klinisch wordt opgenomen en de zorg krijgt die hij nodig heeft. De tot 18 juni 2025 lopende zorgmachtiging biedt de mogelijkheid tot een klinische opname. Omdat de reclassering geen aanknopingspunten ziet voor een klinische opname in het kader van een reclasseringstoezicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 130 dagen, met in het achterhoofd dat de zorgverleningsinstanties daarmee de gelegenheid krijgen om in overleg met het PPC aansluitend op de detentie van de verdachte een klinische opname te organiseren.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 april 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling en bedreiging veroordeeld voor zover van belang tot een geldboete van € 1.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 18 april 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft op de zitting gerekwireerd tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezenverklaarde feit (dagvaarding II) is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden, gelet op de persoon van de verdachte en zijn zorgbehoefte, evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair onder dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I en subsidiair onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte voor het onder dagvaarding I bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het subsidiair onder dagvaarding II bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte ten aanzien van het onder dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 130 (honderddertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 april 2023 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke geldboete;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 4 april 2023 van de politierechter in deze rechtbank opgelegde voorwaardelijke geldboete met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en Z. Benguedda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10-233755-24
hij op of omstreeks 17 juli 2024 te Rotterdam
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Volgende week kom ik terug met een pistool en schiet jullie en je familie allemaal
dood" en/of
- " Wacht maar, over zeven dagen heb ik mijn wapen en dan ga je zien. Ik ga je
doodmaken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
10-340295-24 (gewijzigd)
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 20 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 4] bij de schouder vast te pakken en/of te duwen,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die
[slachtoffer 4] te tonen en/of op korte afstand van die [slachtoffer 4] te
houden, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen: ‘ik wil je geld’, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg
te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- zich dreigend heeft opgedrongen aan die [slachtoffer 4] en/of
- die [slachtoffer 4] bij de schouder heeft vastgepakt en/of heeft geduwd
en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die
[slachtoffer 4] heeft getoond en/of op korte afstand van die [slachtoffer 4]
heeft gehouden en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: “ik wil je geld”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.