ECLI:NL:RBROT:2025:2072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
83-248263-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het vangen van in het wild levende beschermde vogel- en eendensoorten en het nalaten van een deugdelijke registratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vangen van in het wild levende beschermde vogel- en eendensoorten, alsook van het aanbieden, verkopen, onder zich houden en vervoeren van deze vogels en eenden zonder deugdelijke registratie. De verdachte, geboren in 1967, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Wouters. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, eiste onder andere een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op verschillende data in 2019 en 2020 in Nederland beschermde vogels heeft gevangen en deze zonder deugdelijke administratie heeft gehouden voor verkoop. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het vangen van beschermde vogels en het bedrijfsmatig houden van deze vogels zonder deugdelijke administratie. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden, wat in het voordeel van de verdachte is meegewogen bij de strafoplegging. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur en is de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-248263-20
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.J. Wirken heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder 2 en 4 tenlastegelegde, te weten het rapen van eieren van Kokmeeuw, Stern en Visdief (feit 2) en het gebruik van een vangkooi (feit 4);
- bewezenverklaring van het onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde (te weten het vangen van in het wild levende zwanen (feit 1), het onder zich hebben van diverse in het wild levende vogels voor de verkoop (feit 3) en het bedrijfsmatig houden van vogels ten behoeve van verkoop zonder deugdelijke administratie (feit 5);
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven vogelringen.

4.Partiële niet-ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van feit 5:

4.1.
Standpunt verdediging:
De raadsvrouw heeft partiële niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit. Op grond van artikel 3.10, tweede lid, van het Besluit houders van dieren geldt slechts een administratieverplichting voor de duur van twee jaar na het vervreemden van het dier. Dit heeft als gevolg de tenlastegelegde periode moet worden ingekort tot 30 juni 2018 t/m 20 juni 2020.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd in zijn standpunt.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de administratieverplichting uit het bovengenoemde besluit slechts geldt voor de duur van twee jaar na vervreemding van het dier. De rechtbank hanteert als aanvangsmoment voor de termijn van twee jaar het moment waarop opsporingsambtenaren het perceel van de verdachte hebben doorzocht op 30 juni 2020, zodat de periode 30 juni 2018 t/m 30 juni 2020 in aanmerking wordt genomen als pleegperiode. Voor zover er in de periode daarvoor sprake was van een ondeugdelijke administratie is dit nu niet strafbaar meer.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde periode van 3 januari 2015 tot 30 juni 2018.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van de feiten 2 en 4:

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering
5.2.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe -samengevat- aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het vangen van twee kleine zwanen, twee wilde zwanen, een knobbelzwaan en het rapen en onder zich houden van eieren van beschermde vogels. De verdachte heeft legaal vogels en eenden gekweekt, waarvan een aantal voorzien waren van een Belgische pootring. Pas bij de controle is de verdachte gebleken dat deze Belgische ringen in Nederland voor Nederlandse vogels niet toegestaan zijn, er is dus geen sprake van opzet.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hadden elk hun eigen legaal gekweekte vogels en eenden en hadden geen samenwerkingsverband of een verdeling in de opbrengst van de verkoop van deze vogels en eenden. Dat af en toe gezamenlijk vogels aan derden zijn aangeboden was enkel vanwege praktische redenen. De verdachte hield de vogels en eenden puur uit liefhebberij en ontkent dat er sprake was van bedrijfsmatig handelen.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft uit het verhandelde ter terechtzitting en uit dossier de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Ten aanzien van feit 1: het vangen van in het wild levende zwanen
De medeverdachte [medeverdachte] werd op 22 augustus 2019 aangehouden op de Vriezenweg te Leimuiden. In het weiland naast de Vriezenweg werd een levende witte knobbelzwaan in een groene plunjebaal gevonden. Getuigen hebben verklaard dat zij één of twee onbekende personen in het weiland hebben gezien, maar dat de verdachte daar op dat moment aanwezigheid is geweest blijkt niet uit het dossier.
De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van het medeplegen van het vangen van deze knobbelzwaan.
Bij de medeverdachte [medeverdachte] is op 23 augustus 2023 zijn mobiele telefoon en computer in beslag genomen en onderzocht door de politie. Hierbij zijn een groot aantal WhatsApp-berichten en e-mails tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. In die gesprekken wordt op en rondom de in de tenlastelegging genoemde data concreet en gedetailleerd gesproken over het vangen van Kleine Zwanen en Wilde Zwanen uit de natuur in Bleiswijk (op 19 en 20 februari 2019), Kraggenburg (31 maart t/m 4 april 2019) en Oud Zuilen (6 t/m 10 april 2019).
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] raadpleegden de website waarneming.nl om te kijken naar locaties van gespotte vogels, deelden deze aan elkaar, bespraken specifieke kenmerken van de gespotte vogels, zoals bijvoorbeeld een afhangende linkervleugel of het geleewiekt zijn van de vogels, maakten concrete afspraken en bespraken specifiek wat er nodig was om de vogels te vangen, zoals een waterpak. Een dag na hun ‘bezoek’ aan de bewuste locatie werd onderling besproken hoe het ging met de gevangen vogels en het ringen ervan. Uit berichten op de website waarneming.nl bleek dat de vogels daarna niet meer werden gezien door vogelliefhebbers en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] dit ook met elkaar bespraken.
Op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de tenlastegelegde zwanen in Bleiswijk, Kraggenburg en Oud Zuilen in het wild levend hebben gevangen.
Ten aanzien van feit 3: het onder zich hebben van diverse in het wild levende vogels voor de verkoop
Tijdens de doorzoeking op 30 juni 2020 zijn op het perceel van de verdachte en het perceel van de medeverdachte [medeverdachte] vogels en eenden met een Belgische pootring aangetroffen. Deze Belgische pootringen zijn niet verstrekt door een in Nederland erkende vogelbond, zoals Aviornis International Nederland als opgenomen in artikel 3.26 van de Regeling Natuurbescherming en voldoen ook niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 3.25 van voornoemde regeling. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] waren lid van de vogelbond Aviornis International Nederland en van de Belgische Watervogelbond VZW. Uit e-mailverkeer op 17 april en 18 april 2018 tussen de verdachte en de voorzitter van voornoemde Belgische watervogelbond gevolgd door e-mails tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] volgt dat zij beiden bewust hebben gekozen voor het gebruik van Belgische pootringen, wat niet toegestaan is in Nederland.
Voorts blijkt uit WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] dat zij over en weer ruimten beschikbaar stelden voor het houden van vogels en eenden, dat zij gezamenlijke prijslijsten hanteerden met daarop aantallen vogel- en eendensoorten en dat kopers zoveel mogelijk cash dienden te betalen, zonder biljetten van € 500,- te gebruiken. De Belgische vogelhandelaar [persoon A] heeft verklaard dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] altijd samen waren en dat hij de afgelopen drie jaar van hen samen zo’n zevenhonderd tot achthonderd vogels en eenden heeft ingekocht voor een totaal geschat bedrag van € 10.000,-.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] van het verkopen, vervoeren en onder zich voor de verkoop hebben van de tenlastegelegde vogels en eenden.
Ten aanzien van feit 5: het bedrijfsmatig houden van vogels ten behoeve van verkoop zonder deugdelijke administratie
Uit de bovengenoemde feiten en omstandigheden en in het bijzonder de aangetroffen verkooplijsten en aankooplijsten en het gebruiken van prijslijsten met daarop vele soorten vogels en eenden blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] op grote schaal vogels verkochten aan handelaren buiten hun eigen kring. De verkoop is dusdanig van omvang dat kan worden geconcludeerd dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bedrijfsmatig hebben gehandeld. De verdachte is dan ook administratieplichtig als bedoeld in artikel 3.10 van het Besluit dieren. Op grond van dat artikel bevat een deugdelijke administratie in ieder geval de NAW-gegevens van degene van wie de aanwezige dieren afkomstig zijn. De administratie die bij de verdachte is aangetroffen bevat deze informatie niet en kan dus niet worden aangemerkt als een deugdelijke administratie zoals vereist in het Besluit dieren.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande en de inhoud van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde.
5.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Bewezen is op grond van het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen de tenlastegelegde feiten 1, 3 en 5 bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in de periode van 19 februari 2019 tot en met 22 augustus 2019 in de gemeente
Lansingerland en/of Noordoostpolder en/of Stichtse Vecht, meerdere malen tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk, van
nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1
van de Vogelrichtlijn, te weten
- een kleine zwaan (Cygnus bewickii Yarrell) op 19 februari 2019 in Bleiswijk en
- een kleine zwaan (Cygnus bewickii Yarrell) op 2 april in Kraggenburg en
- 2 wilde zwanen (Cygnus cygnus) op 9 april 2019 in Oud Zuilen,
heeft gevangen;
3.
hij, op 30 juni 2020 in de gemeente Teylingen en/of Haarlemmermeer,
meerdere malen tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk
- vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te weten
- Pijlstaarten en
- Ekster(s) en
- Kauw(en) en
- Zwarte kraai(en) en
- Bergeend(en) en
- Bronskopeend(en) en
- Krakeend(en) en,
- Kuifeend(en) en
- Slobeenden,
op een perceel aan de [adres 2] te [plaats 1] ,
- vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te weten
- Smienten en
- Wintertalingen en,
- Slobeenden en- Krakeenden en
- een Pijlstaart,
op een perceel aan de [adres 3] te [plaats 2] ,
heeft verkocht, vervoerd voor verkoop, onder zich heeft gehad voor verkoop en/of
ten verkoop heeft aangeboden;
5.
hij, in de periode van
30 juni 2018tot en met 30 juni 2020 in de
gemeente Teylingen en/of de gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met één ander, opzettelijk, in een inrichting op het adres [adres 2] te
[plaats 1] en op het adres [adres 3] te [plaats 2] , bedrijfsmatig vogels,
zijnde gezelschapsdieren, ten verkoop in voorraad heeft gehouden en/of heeft
gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van verkoop
en/of aflevering van nakomelingen, terwijl er geen deugdelijke administratie werd
bijgehouden van de vogels die in die inrichtingen verbleven.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.2 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;
5.
medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.10 van het Besluit houders van dieren, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Strafmotivering

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn broer [medeverdachte] illegaal in het wild levende beschermde zwanen op diverse plaatsen in Nederland gevangen. Voorts heeft de verdachte samen met zijn broer [medeverdachte] een groot aantal beschermde watervogel- en eendensoorten zonder correcte pootringen gehouden voor de bedrijfsmatige verkoop en verkocht aan commerciële afnemers. De verdachte heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de illegale handel in beschermde watervogel- en eendensoorten. Tot slot heeft de verdachte samen met zijn broer [medeverdachte] geen deugdelijke administratie gevoerd van de in hun gezamenlijke inrichting bedrijfsmatig gehouden vogels en eenden, zodat die inrichtingen niet periodiek op naleving van wettelijke regels konden worden gecontroleerd.
De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het belang van de bescherming van de in het wild levende vogel- en eendensoorten uit de Vogelrichtlijn en heeft zich louter bekommerd om zijn eigen belangen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 januari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een taakstraf. De rechtbank neemt enerzijds in het nadeel van de verdachte in aanmerking dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat hij geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn handelen en neemt anderzijds in zijn voordeel in aanmerking de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient elke verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is met de doorzoeking van het perceel van de verdachte aangevangen op 30 juni 2020. Vanaf deze datum tot aan het vonnis is een periode van 56 maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, bedraagt de redelijke termijn in deze zaak 24 maanden, zodat deze termijn met een periode van 32 maanden is geschonden. De rechtbank zal die termijnoverschrijding verdisconteren in de hierna op te leggen taakstraf.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een flinke stok achter de deur nodig is om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Nu de
Rechtbank minder feiten bewezen acht dan in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] die gelijk met de verdachte terecht heeft gestaan, zal zij in de zaak van de verdachte een lagere taakstraf opleggen. De rechtbank acht de oplegging van een voorwaardelijk taakstraf voor de duur van 120 uren met een proeftijd van 2 jaren, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen pootringen op de Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen op de bovengenoemde lijst zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet natuurbescherming, artikel 3.10 Besluit houders van dieren en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 5 voor de tenlastegelegde periode van 3 januari 2015 tot 30 juni 2020;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen in bijlage III, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten onder de nummers:
- 1: veertien vogelringen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Derijks, voorzitter,
en mrs. A. Boer en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in de periode van 19 februari 2019 tot en met 22 augustus 2019 in de gemeente
Lansingerland en/of Noordoostpolder en/of Stichtse Vecht en/of Kaag en
Braassem, althans in Nederland, meerdere malen tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, van
nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1
van de Vogelrichtlijn, te weten
- een kleine zwaan (Cygnus bewickii Yarrell) op 19 februari 2019 in Bleiswijk en/of
- een kleine zwaan (Cygnus bewickii Yarrell) op 2 april in Kraggenburg en/of
- 2 wilde zwanen (Cygnus cygnus) op 9 april 2019 in Oud Zuilen en/of
- een knobbelzwaan (Cygnus Olor) op 22 augustus 2019 in Leimuiden,
heeft gevangen;
(art 3.1 lid 1 Wet natuurbescherming, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, in de periode van 3 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 in de gemeente Teylingen,
althans in Nederland, meerdere malen tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, eieren van, van nature in Nederland
in het wild levende, vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn,
te weten
- de Kokmeeuw op 3 mei 2019 in Sassenheim en/of
- de Stern op 17 mei 2019 in Sassenheim en/of
- de Visdief op 24 mei 2019 in Sassenheim,
heeft geraapt en/of onder zich heeft gehad;
(art 3.1 lid 3 Wet natuurbescherming, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij, op of omstreeks 30 juni 2020 in de gemeente Teylingen en/of Haarlemmermeer,
meerdere malen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk
- vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te weten
- een of meerdere Pijlstaart(en) en/of,
- een of meerdere Ekster(s) en/of,
- een of meerdere Kauw(en) en/of,
- een of meerdere Zwarte kraai(en) en/of,
- een of meerdere Bergeend(en) en/of,
- een of meerdere Bronskopeend(en) en/of,
- een of meerdere Krakeend(en) en/of,
- een of meerdere Kuifeend(en) en/of,
- een of meerdere Slobeend(en),
op een perceel aan de [adres 2] te [plaats 1] (AMB-62),
- vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te weten
- een of meerdere Smient(en) en/of,
- een of meerdere Wintertaling(en) en/of,
- een of meerdere Slobeend(en) en /of,
- een of meerdere Krakeend(en) en/of,
- een Pijlstaart,
op een perceel aan de [adres 3] te [plaats 2] (AMB-65),
heeft verkocht, vervoerd voor verkoop, onder zich heeft gehad voor verkoop en/of
ten verkoop heeft aangeboden;
(art 3.2 lid 1 Wet natuurbescherming, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij, op of omstreeks 30 juni 2020 in de gemeente Teylingen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich buiten gebouwen heeft bevonden met in de Regeling natuurbescherming
aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren en/of
met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van middelen waarvan
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen
worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren immers
heeft hij een vangkooi, althans een val geplaatst op een perceel aan de Klinkenberg
14a te Sassenheim;
(art 3.24 lid 2 Wet natuurbescherming, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij, in of omstreeks de periode van 3 januari 2015 tot en met 30 juni 2020 in de
gemeente Teylingen en/of de gemeente Haarlemmermeer, althans op een of meer
plekken in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans
alleen, al dan niet opzettelijk, in een inrichting op het adres [adres 2] te
[plaats 1] en/of op het adres [adres 3] te [plaats 2] , bedrijfsmatig vogels,
zijnde gezelschapsdieren, ten verkoop in voorraad heeft gehouden en/of heeft
gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van verkoop
en/of aflevering van nakomelingen, terwijl er geen deugdelijke administratie werd
bijgehouden van de vogels die in die inrichting(en) verbleven;
(art 3.10 lid 1 Besluit houders van dieren, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)