ECLI:NL:RBROT:2025:2069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
83/285305-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon wegens onvoldoende zorg voor runderen op een agrarisch bedrijf

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die als houder van runderen en kalveren werd beschuldigd van het onthouden van de nodige zorg op een agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon op 18 juli 2023 tijdens een controle door de NVWA en een dierenarts onvoldoende zorg heeft geboden aan de dieren. De runderen en kalveren hadden geen toegang tot een toereikende hoeveelheid gezond voer en vers drinkwater, en de behuizing was onder onhygiënische omstandigheden. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook positieve ontwikkelingen in de bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon meegewogen, zoals investeringen in dierenwelzijn en verbeterde zorg voor de dieren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van houders van dieren om te voldoen aan de zorgplichten zoals vastgelegd in de Wet dieren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/285305-23
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd te [vestigingsadres] , [postcode] te [vestigingsplaats] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door de heer [persoon A] ,
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 5.000,-;
  • de voorwaardelijke stillegging van de Maatschap [verdachte rechtspersoon] voor een periode van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder het 1e tot en met het 3e ten laste gelegde gedachtestreepjes en heeft daartoe -kort zakelijk- aangevoerd dat er in het landbouwbedrijf van de verdachte rechtspersoon voor de runderen en kalveren gedurende de dag voldoende toegang was tot een toereikende hoeveelheid gezond voer en vers drinkwater, er meer dan voldoende plaatsen in de stal waren voor het aantal gehuisveste runderen en kalveren en dat de behuizing van de runderen in de stalruimtes en in de eenling iglo’s voldoende hygiënisch was.
De verdachte rechtspersoon bekent het onder het 4e ten laste gelegde gedachtestreepje dat zij geen onmiddellijke en passende zorg heeft geboden aan zieke en gewonde dieren.
4.2.
Partiële vrijspraak van het 1e gedachtestreepje (toegang tot gezond en geschikt voer)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Tijdens de controle door de toezichthouders van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna NVWA) en de dierenarts op 18 juli 2023 is vastgesteld dat op het landbouwbedrijf van de verdachte rechtspersoon runderen en kalveren geen toereikende hoeveelheid gezond en geschikt voer kregen toegediend.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het dossier is niet komen vast te staan dat de ruimte van de looppaden en het aantal vreetplaatsen in de stal zo beperkt was dat de uit de wei komende runderen daardoor onvoldoende toegang zouden hebben gehad tot een toereikende hoeveelheid gezond en geschikt voer aan de beide kanten van de stal. Voorts volgt uit artikel 2.41 van het Besluit houders van dieren enkel dat de kalveren tenminste tweemaal per dag worden gevoederd en dat het voer moet beantwoorden aan de met hun gedrag samenhangende behoeften. Uit het dossier is niet komen vast te staan dat tijdens de controle de verdachte rechtspersoon voornoemde wettelijk bepaling heeft overtreden.
4.2.3.
Conclusie
Het eerste tenlastegelegde gedachtestreepje is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte rechtspersoon wordt daarvan partieel vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering van de tweede tot en met de vierde gedachtestreepjes:
Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte rechtspersoon stond onder verscherpt toezicht van de NVWA. Op 18 juli 2023 werd door toezichthouders van de NVWA met een dierenarts een controle uitgevoerd op het landbouwbedrijf van de verdachte rechtspersoon, waarbij onder meer de volgende bevindingen gedaan zijn.
De runderen en kalveren bevonden zich in de stal en eenlingsiglo’s onder onhygiënische omstandigheden. In de weide hadden de runderen geen toegang tot drinkwater, terwijl in de stal te weinig drinkbakken beschikbaar waren.
De drinkvoorzieningen waren bovendien vervuild met mest en ander oud aangekoekt en vastplakkend vuil en algengroei. De dierenarts schatte in dat het oude aangekoekte vuil bij de drinkbakken in de loop van maanden was ontstaan.
Er lag veel mest op veel plaatsen op de roostervloeren, ondanks de aanwezigheid van een mestrobot. De dierenarts schatte in dat deze situatie enkele dagen tot enkele weken eerder ontstaan was. In enkele eenlingsiglo’s stonden kalveren op een ondergrond met doorweekt stro van mest en urine zonder dat er een schone en droge ligplaats aanwezig was. De dierenarts schatte dat deze situatie in de loop van de week was ontstaan, omdat onvoldoende schoon stro werd gestrooid of de iglo’s werden schoonmaakt.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de gedetailleerde bevindingen van de toezichthouders en de dierenarts waar het gaat over de vervuiling van de drinkvoorzieningen voor zowel de koeien als de kalveren en de vervuiling van de ondergrond van de stal en de iglo’s voor de kalveren en geeft hieraan doorslaggevende betekenis. De bovenstaande
vervuiling was dusdanig ernstig van omvang en van langere duur, zodat er geen sprake was van een momentopname of een korte tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden door de controle.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de runderen geen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit en dat zij ook niet beschikten over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Nu het onder het 4e tenlastegelegde gedachtestreepje door de verdachte rechtspersoon is bekend en gelet op de gedetailleerd omschreven bevindingen van de toezichthouders en de dierenarts omtrent het niet onmiddellijk en passend verzorgen van de aangetroffen zieke en gewonde dieren, zal dit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande en de inhoud van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is van het tenlastegelegde.
4.3.1.
Conclusie
Het verweer wordt voor het overige verworpen. Bewezen is het overige tenlastegelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op juli 2023 te Ooltgensplaat, in de gemeente Goeree Overflakkee,
als houder van runderen, opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- die runderen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende
kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoeften aan water konden voldoen,
immers
waren de drinkbakken A, B en C door mest vervuild en/of vervuild aan de wanden
en de bodem en/of werkte de sneldrinker C niet en/of was drinkbak D niet goed
bereikbaar voor de runderen en
was er te weinig capaciteit voor alle runderen in afdeling 3 aan zowel de rechterzijde
als de linkerzijde van de voergang en
hadden de runderen in het weiland geen beschikking over drinkwater en/of was het
water in de sloot niet bereikbaar voor die runderen en
- die runderen beschikten over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden immers
was de roostervloer rechts van de voergang vervuild met een laag verse en oude
mest en/of lagen aan de kanten ophopingen van mest en
was de roostervloer in hok 4 en 5 vervuild met een dikke laag verse en oude mest
en
konden ten minste 30 runderen niet beschikken over een toereikende ligplaats
en
was de uitloop van de groepsiglo’s vervuild met een dikke laag natte mest vermengd
met voerresten en
was de bodem in de groepsiglo’s vervuild met mest en
- die runderen die ziek of gewond leken onmiddellijk op passende wijze werden
verzorgd, immers
waren in de hokken 3 en 4 veel kreupele runderen en hadden die runderen rode
en/of dikke kroonranden en/of verdikte onderpoten en/of verwondingen en/of
verdikkingen aan de hakken en/of knieën en/of onderpoten en/of lang
doorgegroeide en kruisende voorklauwen en/of teenpuntnecrose en/of werden de
hoeven van de runderen niet bekapt
zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf
waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen
soorten of categorieën werden gehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte rechtspersoon heeft - kort gezegd - onvoldoende zorg gedragen voor de in haar landbouwbedrijf aanwezige runderen, terwijl het bedrijf onder verscherpt toezicht stond. Bij de controle constateerden de toezichthouders en de veearts dat er te weinig drinkplaatsen waren in de stal en dat in de weide geen toegang tot drinkwater was. Voorts waren drinkwatervoorzieningen, de roostervloer en de stalbodem ernstig vervuild met mest. Bovendien kregen zieke en gewonde (kreupele) runderen niet de vereiste onmiddellijk noodzakelijke zorg. Er werd geen klauwbekapper ingeschakeld en bij pootverwondingen van ernstige omvang werd nagelaten tijdig een dierenarts te raadplegen. Dit heeft geleid tot onnodig dierenleed en het euthanaseren van veertien runderen.
Hoewel de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon heeft verklaard dat hij het beste voor heeft met zijn dieren en het bedrijf, dat het hem boven het hoofd was gegroeid en dat hij veel last heeft van zwerfstroom van de in de omgeving aanwezige windmolens, heeft de verdachte rechtspersoon de op haar rustende zorgplichten uit het Besluit houders van dieren geschonden. Dit valt haar aan te reken gelet op de op haar rustende verantwoordelijkheid en zorgplicht.
7.3.
Bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2023 blijkt dat de verdachte rechtspersoon eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte rechtspersoon eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten is vanuit punitief oogmerk de oplegging van een geldboete aangewezen.
Uit de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon is naar voren gekomen dat de verdachte rechtspersoon inmiddels heeft geïnvesteerd in haar bedrijfsvoering om het dierenwelzijn te verbeteren. De dierenarts komt vaker op bezoek, de runderen worden door een professioneler kauwbekapper behandeld, er zijn meer medewerkers werkzaam, de veestapel is verkleind en er zijn meer watervoorzieningen geplaatst. Deze informatie wordt ook ondersteund door verklaringen van de dierenarts en anderen professionals die veel op het bedrijf komen.
De rechtbank acht de bovengenoemde maatregelen positief en ziet hierin aanleiding om de gevorderde voorwaardelijke stillegging niet op te leggen en de geldboete voorwaardelijk op te leggen. Dit dient de verdachte rechtspersoon er tevens van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 10.000,- met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wet dieren, artikel 1.7 Besluit houders van dieren en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro);
bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde rechtspersoon zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en H.J. de Kraker,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 18 juli 2023 te Ooltgensplaat, in de gemeente Goeree
Overflakkee,
in elk geval in Nederland,
als houder van één of meer runderen,
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- een voor die runderen toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de
leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die paste bij het
ontwikkelingsstadium van de dieren immers
waren de looppaden zo smal en/of was de overbezetting zodanig groot dat de rang
lagere (kreupele) runderen onvoldoende toegang kregen tot het voer door de drukte
voor het voerhek en door de drukte in de doorgangen en/of
waren er op de linkerafdeling onvoldoende vreetplaatsen aangezien er 100
vreetplaatsen voor 155 runderen waren en/of
hadden de kalveren in de eenling iglo’s geen beschikking tot voer of melk
en/of
- die runderen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende
kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoeften aan water konden voldoen,
immers
was het drinkwater voor de rang lagere runderen onvoldoende bereikbaar door het
gedrum in de gangen en de smalle doorgangen en/of
waren de drinkbakken A, B en C door mest vervuild en/of vervuild aan de wanden
en de bodem en/of werkte de sneldrinker C niet en/of was drinkbak D niet goed
bereikbaar voor de runderen en/of
was de ruimte voor de drinkbakken erg smal waardoor de runderen zich verdrongen
voor de drinkbakken en/of
was er te weinig capaciteit voor alle runderen in afdeling 3 aan zowel de rechterzijde
als de linkerzijde van de voergang en/of
hadden de kalveren gehuisvest in de eenling iglo’s geen beschikking over
drinkwater en/of melk en/of
hadden de runderen in het weiland geen beschikking over drinkwater en/of was het
water in de sloot niet bereikbaar voor die runderen en/of
- die runderen beschikten over een toereikende behuizing onder voldoende
hygiënische omstandigheden immers
was de roostervloer rechts van de voergang vervuild met een laag verse en oude
mest en/of
lagen aan de kanten ophopingen van mest en/of
was de roostervloer in hok 4 en 5 vervuild met een dikke laag verse en oude mest
en/of
konden ten minste 30 runderen niet beschikken over een toereikende ligplaats
en/of
was de uitloop van de groepsiglo’s vervuild met een dikke laag natte mest vermengd
met voerresten en/of
was de bodem in de groepsiglo’s vervuild met mest en/of
- die runderen die ziek of gewond leken onmiddellijk op passende wijze werden
verzorgd, immers
waren in de hokken 3 en 4 veel kreupele runderen en hadden die runderen rode
en/of dikke kroonranden en/of verdikte onderpoten en/of verwondingen en/of
verdikkingen aan de hakken en/of knieën en/of onderpoten en/of lang
doorgegroeide en kruisende voorklauwen en/of teenpuntnecrose en/of werden de
hoeven van de runderen niet bekapt
zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf
waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen
soorten of categorieën werden gehouden;
(Art 2.2 lid 10 onder d Wet dieren, 1.7 Besluit houders van dieren, Artikel 1 onder 2
WED, 2 en 6 WED)
(art 2.2 lid 10 ahf/ond d Wet dieren)