ECLI:NL:RBROT:2025:2052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
11371548 VZ VERZ 24-9203
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen werknemer met betrekking tot re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Röntgen Technische Dienst B.V. (RTD) en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werkgever, RTD, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer, die niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan na een ziekmelding op 8 januari 2024. RTD heeft diverse maatregelen genomen, waaronder officiële waarschuwingen en loonopschorting, maar de werknemer heeft niet gereageerd op deze maatregelen en is onbereikbaar gebleven voor zowel RTD als de Arbodienst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. De rechter heeft ook geoordeeld dat er geen opzegverbod van toepassing is, aangezien de werknemer zonder gegronde reden zijn verplichtingen heeft geweigerd na schriftelijke aanmaningen van de werkgever. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 19 februari 2025, zonder recht op een transitievergoeding, en heeft bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11371548 VZ VERZ 24-9203
datum uitspraak: 18 februari 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Röntgen Technische Dienst B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P.R. Bartens,
tegen
[verweerder],
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Michielsen.
De partijen worden hierna ‘RTD’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van RTD (ontvangen op 25 oktober 2024), met bijlagen;
  • de door [verweerder] bij e-mails van respectievelijk 17 en 24 januari 2025 overgelegde bijlagen;
  • de door RTD tijdens de zitting overgelegde bijlage.
1.2.
Op 28 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens RTD aanwezig mevrouw [persoon A] (HR adviseur), de heer [persoon B] (leidinggevende) en mevrouw [persoon C] (HR teamlid), bijgestaan door de gemachtigde van RTD. Daarnaast is [verweerder] verschenen met zijn gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is vanaf 17 januari 2022 bij RTD in dienst. De functie van [verweerder] is [naam functie] met een salaris van laatstelijk € 4.973,38 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
Op 8 januari 2024 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.
2.3.
RTD heeft op 20 juni 2024 bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van [verweerder] . Door het UWV is op 24 september 2024 geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] onvoldoende zijn.

3.Het geschil

3.1.
RTD verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen of nalaten (e-grond) en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). RTD verzoekt daarbij te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van RTD en om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
RTD heeft ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek naar voren gebracht dat [verweerder] vanaf zijn ziekmelding keer op keer zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Zo heeft [verweerder] zich onbereikbaar gehouden voor zowel RTD als de Arbodienst en is hij niet verschenen op (meerdere) afspraken van de bedrijfsarts. Daarbij komt dat ook de door RTD gegeven (officiële) waarschuwingen en toegepaste loonsancties geen (blijvend) effect hebben gehad.
3.3.
Gelet hierop kan van RTD in redelijkheid niet gevergd worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerder] is verplicht om re-integratie inspanningen te leveren. Het niet voldoen aan deze verplichting levert verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW op. RTD wijst er in dit kader op dat door de arbeidsdeskundige van het UWV is geoordeeld dat de inspanningen die RTD van [verweerder] vraagt redelijk zijn en dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. Gelet op het oordeel van de verzekeringsarts is daarnaast niet gebleken van medische redenen die maken dat [verweerder] niet te verwijten valt dat hij onbereikbaar was en niet op afspraken is verschenen. Door de handelswijze van [verweerder] heeft RTD geen vertrouwen meer in een samenwerking met [verweerder] , zodat ook sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
3.4.
[verweerder] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen. [verweerder] erkent weliswaar dat hij niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan, maar stelt zich op het standpunt dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt vanwege een medisch substraat. Op de overige stellingen van [verweerder] wordt – voor zover van belang – hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

Uitkomst
4.1.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geldt geen opzegverbod. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Er is een redelijke grond
4.2.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.3.
RTD stelt primair dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter vindt dat er sprake is van deze redelijke grond. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
Wettelijk kader
4.4.
Vast staat dat [verweerder] zich op 8 januari 2024 heeft ziek gemeld. In geval van ziekte van de werknemer rusten op zowel de werkgever als de werknemer wettelijke re-integratieverplichtingen. Op grond van artikel 7:658a BW is de werkgever, in geval de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, verplicht maatregelen gericht op re-integratie te nemen. Anderzijds is de werknemer op grond van artikel 7:660a BW gehouden om inspanningen te verrichten ten behoeve van zijn re-integratie. Zo dient hij gevolg te geven aan de door de werkgever of een door haar aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan de door de werkgever of een door haar aangewezen deskundige getroffen maatregelen. Ook dient hij zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak en passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt.
4.5.
Indien de werknemer zijn re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW zonder deugdelijke grond niet nakomt, kan dat verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW opleveren. Daarbij geldt het juridisch kader van artikel 7:671b lid 5 BW. Hierin is bepaald dat de kantonrechter het verzoek om ontbinding op de
e-grond in verband met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door de werknemer afwijst, indien: a) de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt en b) de werkgever niet beschikt over een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW, tenzij dit in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
[verweerder] heeft niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan
4.6.
Voldoende is komen vast te staan dat [verweerder] niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. [verweerder] heeft de door RTD geschetste feitelijke gang van zaken vanaf zijn ziekmelding als zodanig niet betwist. Bovendien heeft [verweerder] ook erkend dat hij niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan.
4.7.
Uit de door RTD geschetste feitelijke gang van zaken sinds 8 januari 2024 volgt dat [verweerder] , enkele uitzonderingen daargelaten, niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie door meermaals en gedurende langere periodes onbereikbaar te zijn voor zowel RTD als de Arbodienst, ondanks dat door laatstgenoemden op meerdere wijzen en op meerdere momenten is getracht om met [verweerder] in contact te komen. Ook staat vast dat [verweerder] op meerdere afspraken van de bedrijfsarts, zonder zich af te melden, niet is verschenen.
4.8.
Door RTD zijn meerdere maatregelen getroffen om [verweerder] ertoe te bewegen alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Zo heeft zij meerdere schriftelijke officiële waarschuwingen gegeven, heeft zij tot tweemaal toe het loon opgeschort en vervolgens het loon ook stopgezet. Deze maatregelen hebben echter geen (blijvend) effect gehad en niet tot het alsnog nakomen van de re-integratieverplichtingen geleid.
Het niet voldoen aan de re-integratie verplichtingen levert een e-grond op
4.9.
In de wetsgeschiedenis wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer, als bedoeld in artikel 7:660a BW, als voorbeeld van de e-grond genoemd. [1] De inspanningen die RTD van [verweerder] heeft gevraagd komen de kantonrechter redelijk voor. Afgezien van de periode waarin [verweerder] zijn werkzaamheden (deels) heeft hervat, is van hem immers slechts gevraagd contact te onderhouden met RTD en de Arbodienst en om te verschijnen op afspraken bij de bedrijfsarts. Daarnaast is ook door de arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat de inspanningen die RTD van [verweerder] heeft gevraagd redelijk zijn.
4.10.
Vaststaat dat [verweerder] niet heeft voldaan aan de op hem rustende re-integratieverplichtingen en dat hij ook na de door RTD gegeven waarschuwingen en opgelegde loonsancties niet in actie is gekomen. Door zich onbereikbaar te houden en niet te verschijnen op afspraken bij de bedrijfsarts is de re-integratie ernstig bemoeilijkt, dan wel onmogelijk geworden.
4.11.
Dat [verweerder] (deugdelijke) redenen had om niet aan zijn re-integratieverplichtingen te (kunnen) voldoen, is de kantonrechter daarnaast niet gebleken. [verweerder] heeft weliswaar gesteld dat hem van het niet meewerken aan zijn re-integratie geen verwijt kan worden gemaakt, maar deze stelling is naar het oordeel van de kantonrecht niet, althans onvoldoende gemotiveerd, onderbouwd.
4.12.
[verweerder] heeft zelf gesteld niet te weten wat er met hem aan de hand is en daarin nog zoekende te zijn. Ook op basis van de door hem overgelegde medische stukken kan dit door de kantonrechter niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. Uit de overgelegde medische stukken volgt weliswaar dat er iets met [verweerder] aan de hand is, maar niet dat het daardoor voor [verweerder] niet mogelijk is om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen.
4.13.
Daar staat tegenover dat uit het deskundigenoordeel van de UWV volgt dat de verzekeringsarts op 11 september 2024 heeft aangegeven dat haar op grond van alle bevindingen niet is gebleken dat er sprake is geweest van een zodanige medische reden dat [verweerder] medisch niet te verwijten valt dat hij meerdere malen niet op afspraken kon verschijnen en telefonisch onbereikbaar was en/of niet kon terugbellen in de periode vanaf 16 mei 2024 tot en met 20 juni 2024. Dit in aanmerking nemende heeft tot het oordeel van het UWV geleid dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] onvoldoende zijn geweest. De kantonrechter ziet bij gebreke aan een andersluidende onderbouwing aanleiding om dit oordeel te volgen.
4.14.
[verweerder] heeft verzocht de onderhavige zaak aan te houden om eerst de uitkomst van het door hem op 15 januari 2025 aangevraagde deskundigenoordeel over zijn re-integratie-inspanningen af te wachten. Daartegen is door RTD bezwaar gemaakt. De kantonrechter ziet geen reden voor een dergelijke aanhouding. Hierin wordt meegewogen dat RTD al het nodige geduld heeft betracht en de zitting eerder op verzoek van [verweerder] al is verplaatst van begin december 2024 naar eind januari 2025. [verweerder] heeft daarnaast voldoende tijd en gelegenheid gehad om eerder al een deskundigenoordeel aan te vragen.
4.15.
De kantonrechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat [verweerder] zonder gegronde reden niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratieverplichting en dat dit verwijtbaar handelen van [verweerder] in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW oplevert.
RTD heeft voldaan aan de vereisten van artikel 7:671b lid 5 BW
4.16.
RTD heeft voldaan aan de vereisten van artikel 7:671b lid 5 BW zodat voor afwijzing van de verzochte ontbinding op de e-grond om die reden geen aanleiding bestaat.
4.17.
RTD heeft [verweerder] verschillende keren schriftelijk gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en heeft de betaling van het loon gestaakt en [verweerder] daarvan kennis gegeven. Daarnaast heeft RTD een deskundigenoordeel van het UWV als bedoeld in artikel 7:629a BW overgelegd.
[verweerder] kan niet worden herplaatst
4.18.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is voldaan. Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ligt het namelijk niet voor de hand dat [verweerder] kan worden herplaatst.
Geen opzegverbod
4.19.
Nog een vereiste voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan.
4.20.
Het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 sub a BW) staat in dit geval niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] in de weg. Uit artikel 7:670a lid 1 BW volgt namelijk dat het opzegverbod tijdens de eerste twee jaar van ziekte niet van toepassing is, indien de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft aangemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW, de betaling van het loon heeft gestaakt. Dat is hier aan de orde.
Ernstige verwijtbaarheid
4.21.
RTD heeft verzocht bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn en vast te stellen dat [verweerder] niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding, aangezien het gedrag volgens RTD kwalificeert als ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub b en artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
4.22.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. [2]
4.23.
Deze situatie is in het onderhavige geval aan de orde. De kantonrechter kwalificeert de gedragingen van [verweerder] dan ook als ernstig verwijtbaar.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 19 februari 2025
4.24.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 19 februari 2025 (artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW). Daarbij is geen rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure omdat, zoals hiervoor is geoordeeld, sprake is van ernstige verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .
RTD hoeft geen transitievergoeding te betalen
4.25.
RTD hoeft geen transitievergoeding aan [verweerder] te betalen omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 BW). Hiervoor is al uitgelegd waarom dat zo is.
Geen termijn intrekken verzoek
4.26.
RTD krijgt geen termijn om het verzoek in te trekken, omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
RTD en [verweerder] moeten de eigen proceskosten betalen
4.27.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
4.28.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 19 februari 2025;
5.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 99.
2.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40.