ECLI:NL:RBROT:2025:2033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
10/304782-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van vijf kinderen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn vijf kinderen gedurende langere tijd heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het feit dat de verdachte op eigen initiatief hulp heeft gezocht en zich inzet voor gedragsverandering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandeling zich heeft voorgedaan in de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 september 2021. De verdachte heeft zijn kinderen met vlakke hand, gebalde vuist of met bestek geslagen, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank heeft de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege verjaring van feiten die zich vóór 1 januari 2008 hebben voorgedaan. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde psychische mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij [kind 2] een schadevergoeding van € 4.000 en [kind 3] een schadevergoeding van € 1.000 is toegekend voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de benadeelde partijen te vergoeden voor de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/304782-21
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. G.J. Ligtenberg, advocaat te Almelo.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (met uitzondering van het tweede gedachtestreepje) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf van 240 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Inleiding

De verdachte heeft met zijn echtgenote samen vijf kinderen. Van oud naar jong zijn hun roepnamen [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] . Omdat de kinderen allemaal de achternaam [achternaam] hebben, zullen zij in dit vonnis, ten behoeve van de leesbaarheid, bij hun voornaam worden genoemd. De tenlastelegging houdt - kort gezegd - in dat de verdachte zich vele jaren schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling van zijn kinderen.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging / officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten voor zover zij zich hebben afgespeeld in de periode vóór 1 januari 2008 zijn verjaard en dat dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van deze feiten gedurende deze periode.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
Beoordeling
Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat het recht om een verdachte te vervolgen bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van meer dan drie jaren maar minder dan acht jaren, na een periode van twaalf jaren komt te vervallen. Op grond van artikel 71 Sr vangt de verjaringstermijn in beginsel aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor kindermishandeling, zoals in deze zaak onder 1 en 2 ten laste is gelegd, geldt op grond van het bepaalde onder 3 van hetzelfde artikel een uitzondering. De verjaringstermijn vangt in die gevallen aan op de dag nadat het slachtoffer achttien jaren is geworden. Deze bepaling is op 1 januari 2020 in werking getreden, maar is niet van toepassing op feiten die vóór 1 januari 2020 al waren verjaard. Die feiten blijven verjaard.
Het voorgaande betekent dat moet worden nagegaan of er op 1 januari 2020 sprake was van een reeds voltooide verjaring. Daarbij geldt dat de dagvaarding in deze zaak aan de verdachte is betekend op 28 december 2024, zodat van stuiting van voormelde mogelijke verjaring geen sprake is. Voor deze zaak betekent het voorgaande concreet dat gedragingen die zich vóór 1 januari 2008 hebben voorgedaan, zijn verjaard. Voor zover gedragingen vanaf 1 januari 2008 hebben plaatsgehad, zijn deze niet verjaard. Gelet op het bovenstaande is het recht tot strafvervolging komen te vervallen voor wat betreft de tenlastegelegde gedragingen in de periode vóór 1 januari 2008.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen die zich hebben afgespeeld in de periode vóór 1 januari 2008.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering feit 1
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verklaringen van de kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn niet betrouwbaar en kunnen daarom niet als bewijs dienen. De verklaringen die bij de hulpverleners zijn afgelegd wijken wezenlijk af van de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd. De verklaringen die bij de hulpverleners zijn afgelegd zijn zwaarder aangezet dan wel uit de context getrokken. Daarbij is sprake geweest van een sturende vraagstelling door de hulpverleners. Ook de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) is niet betrouwbaar, nu zij heeft verklaard over een pijnlijke arm van [kind 2] in juni 2021, terwijl een jongerenwerker pas op 21 augustus 2021 voor het eerst bij [kind 2] een pijnlijke arm heeft geconstateerd. Verder is aangevoerd dat de verdachte niet het opzet had om de kinderen te mishandelen als hij de kinderen een enkele keer een corrigerende tik gaf. De verdachte betwist dat hij zijn kinderen stelselmatig heeft mishandeld.
Daarom is het opzettelijk fysiek mishandelen van de kinderen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
6.1.2.
Beoordeling
Op 27 augustus 2021 constateerde een jongerenwerker van Minters bij [kind 2] een zeer pijnlijke linkerarm, die zij niet kon gebruiken. Op 10 september 2021 heeft [kind 2] aan de jongerenwerker duidelijk gemaakt dat haar vader haar dit had aangedaan. De jongerenwerkers hebben een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van deze melding heeft de Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond (JBRR) op 24 september 2021 met de oudste drie kinderen gesproken. In dit gesprek hebben de kinderen – kort samengevat – verteld dat zij meerdere keren per week door hun vader worden geslagen. [kind 1] heeft verteld dat de verdachte haar meestal tegen het hoofd sloeg, doorgaans met de hand. Ook verklaarde zij dat hij haar hoofd tegen de muur aan heeft geduwd en dat de twee jongere zusjes ook door de verdachte werden geslagen. [kind 2] heeft verteld dat de verdachte het letsel aan haar arm had veroorzaakt, doordat de verdachte met zijn vuist op haar linkerarm had geslagen. [kind 2] had ten tijde van het gesprek bij minimale bewegingen van haar linkerarm zichtbaar pijn en op de onderarm werden paars/rode plekken gezien. [kind 2] heeft verteld dat de verdachte haar, de week ervoor nog, op haar schouder en hoofd had geslagen en dat het fysieke geweld al heel haar leven plaatsvond. Zij heeft verteld dat de verdachte ook met een lepel sloeg. Ook [kind 3] heeft verteld dat de verdachte hen sloeg.
De JBRR heeft die dag ook met de jongste twee kinderen gesproken. [kind 4] heeft verteld dat de verdachte haar soms sloeg en dat zij had gezien dat de verdachte [kind 1] de dag ervoor nog had geslagen. Uit het kinddossier van de basisschool van [kind 4] volgt dat [kind 4] ook in de klas had verteld dat de verdachte haar steeds sloeg.
Op 5 november 2021 zijn [kind 2] en [kind 3] door de politie gehoord. [kind 2] heeft verklaard dat het thuis met de verdachte niet fijn was en dat de pijn aan haar onderarm thuis was gebeurd. Bij het doorvragen over deze zaken ‘bevroor’ zij als het ware, er was geen contact meer met haar te maken. De verbalisanten hebben het verhoor daarom vroegtijdig beëindigd. [kind 3] heeft verklaard dat hij door de verdachte met de vlakke hand, en soms met de vuist, op zijn bovenarm of schouder en been werd geslagen. Hij heeft verklaard dat hij niet beter wist dan dat hij werd geslagen. Hij heeft ook verklaard dat alle vier zijn zussen elke week werden geslagen, met de hand of met een bestekmes of lepel. De verdachte sloeg [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] ook op de billen, waarbij de twee jongsten over de knie werden gelegd. Op 10 november 2021 is [kind 1] door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat er door de verdachte heel veel werd geslagen en dat zij niet meer wist wanneer dat was begonnen. Zij heeft verklaard dat zij meestal op het hoofd werd geslagen. Ook duwde de verdachte haar hoofd met de achterkant tegen de muur.
De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Deze verklaringen zijn voldoende concreet, consistent en ook onderling steunend, en daarmee voldoende betrouwbaar om te dienen als wettig en overtuigend bewijs. Dat de verklaringen tot stand zijn gekomen door middel van een sturende vraagstelling door de hulpverleners, zoals door de verdediging is aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken. Uit de dossieraantekeningen van de jongerenwerkers van Minters volgt dat zij voorzichtige vragen hebben gesteld en juist niet eindeloos hebben doorgevraagd. Op 10 september 2021 heeft [kind 2] knikkend bevestigd dat haar pijnlijke arm door haar vader was veroorzaakt. Zij heeft dit inderdaad niet uit zichzelf verklaard, maar in reactie op een vraag, omdat zij het heel moeilijk vond om over de thuissituatie te praten. Vooral bij [kind 2] ging dit, zowel bij Minters als bij de politie, gepaard met een heftige fysieke reactie en het verliezen van contact met de omgeving. Ook [kind 3] liet vergelijkbaar gedrag zien als verstijven, niet bewegen en minutenlang zwijgen tijdens het politieverhoor. De rechtbank vindt dit gedrag echter niet ontlastend, zoals de verdediging heeft betoogd, in de zin dat er niets gebeurd zou zijn en de kinderen er daarom met moeite over zouden verklaren. De rechtbank vindt het buiten haar deskundigheid liggen om een verklaring voor dit opvallende gedrag te geven, maar uit de gesprekken met JBRR volgt wel nadrukkelijk dat de kinderen angstig waren voor hun ouders en de consequenties van hun verklaringen en dat zij al concrete plannen hadden om weg te lopen van huis. De moeizaamheid van verklaren past in die context beter bij angst hebben voor de gevolgen (je werd geslagen als je iets verkeerd zei, aldus [kind 3] ) dan bij onwil om een leugen te vertellen.
De verklaringen van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] worden tevens ondersteund door andere bewijsmiddelen. [kind 4] is niet bevraagd over het slaan van de andere kinderen, maar verklaart spontaan over de mishandeling van [kind 1] de dag ervoor. De verklaringen van de kinderen worden ook ondersteund door de verklaring van [getuige] , de beste vriendin van [kind 2] . Zij heeft bij de politie verklaard dat [kind 2] haar sinds het begin van hun vriendschap in september 2019 heeft verteld dat zij door de verdachte werd geslagen en dat ook haar zusje [kind 5] werd geslagen. [kind 2] heeft in juni 2021 verteld dat zij een zeer pijnlijke arm had die zij niet kon gebruiken en dat de verdachte dit met zijn vuist had gedaan, aldus [getuige] . [getuige] heeft toen op de onderarm van [kind 2] een langgerekte blauwe plek gezien en zij zag dat [kind 2] haar arm bijna niet kon gebruiken. [kind 2] heeft [getuige] een keer een redelijk grote blauwe plek op haar scheen laten zien en daarbij heeft [kind 2] verteld dat de verdachte haar had geslagen. [kind 2] heeft verteld dat haar vader [kind 1] meerdere keren hard op haar hoofd had geslagen. Ook heeft zij verteld dat dit allemaal al aan de gang was zolang ze zich kan herinneren, ook bij de jongere zusjes.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] . Dat [getuige] heeft verklaard dat [kind 2] in juni 2021 een pijnlijke arm had en de jongerenwerkers pas op 27 augustus 2021 armletsel bij [kind 2] hebben gezien, maakt niet dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar moet worden geacht. De rechtbank vindt de verklaring van [getuige] vooral van belang ter ondersteuning van de verklaring van [kind 2] dat de verdachte haar meermalen heeft geslagen en daarover heeft [getuige] concreet en consistent verklaard. [getuige] heeft haar verklaring bovendien een half jaar later afgelegd, zodat zij zich wellicht heeft vergist in de datum (ook in de zomervakantie kan [kind 2] haar schooltas hebben gebruikt). Ook is niet uitgesloten dat er meerdere keren sprake was van letsel op de arm van [kind 2] , dus zowel in juni als in augustus 2021.
De verklaringen van de kinderen worden ook deels ondersteund door de op 25 september 2021 bij de kinderen geconstateerde letsels. Uit de FARR-verklaringen blijkt dat bij vier van de vijf kinderen bloeduitstortingen zijn geconstateerd die zouden kunnen passen bij toegebracht letsel door slaan of die wat betreft de locatie iets waarschijnlijker passen bij de hypothese toegebracht letsel dan bij een hypothese accidenteel letsel. Daarbij maakt de rechtbank wel de kanttekening dat alleen bij [kind 2] en [kind 1] er een rechtstreeks verband is tussen de verklaring over het slaan op de arm en de locatie van het geconstateerde letsel. Voor de letsels bij de andere kinderen geldt dat niet en er zou – zeker bij de jongere kinderen – ook een andere verklaring voor het letsel kunnen zijn, maar dat is niet uitgevraagd. De FARR-verklaringen kunnen dan ook slechts als ondersteunend bewijs gelden voor de mishandeling van [kind 2] en [kind 1] .
De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting verklaard dat hij de kinderen weleens sporadisch met twee vingers op de arm of op de billen een pedagogische tik gaf. Ook heeft de verdachte verteld dat hij jarenlang veel stress heeft ervaren en toen snel boos werd. En dat hij, als hij heel boos werd, kon gaan slaan en dat zijn echtgenote hem dan weleens moest tegenhouden. De rechtbank merkt dit niet aan als bekennende verklaring, maar zijn verklaring past wel bij de thuissituatie zoals de drie oudste kinderen deze hebben beschreven, met dien verstande dat het niet bleef bij een tik met twee vingers, maar om harde klappen met de vlakke hand of de vuist.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat de verdachte zijn kinderen [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] meermalen met vlakke hand, gebalde vuist of met bestek op het hoofd, armen, benen en billen heeft geslagen. Uit de verklaringen van de drie oudste kinderen volgt dat de kinderen werden geslagen sinds zij zich dit konden herinneren tot kort voor de uithuisplaatsing op 24 september 2021 en dat dit een voortdurend en stelselmatig karakter had. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank het eens dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het van de trap trekken van [kind 1] , omdat dit bij een poging is gebleven.
6.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan fysieke mishandeling van zijn kinderen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 september 2021 zoals hieronder staat vermeld in de bewezenverklaring.
6.2.
Vrijspraak feit 2
6.2.1.
Standpunt officier van justitie
De psychische mishandeling van de vijf kinderen kan wettig en overtuigend bewezen worden. Door hen getuige te laten zijn van de stelselmatige mishandeling van de andere kinderen, het maken van kleinerende en vernederende opmerkingen en het niet inschakelen van medische hulp voor [kind 2] , heeft de verdachte een continu onveilige en onvoorspelbare thuissituatie en opvoedklimaat gecreëerd. De kans dat de kinderen door het getuige-zijn van de geweldshandelingen in hun psychische gezondheid werden geschaad was aanmerkelijk en de verdachte moest zich daarvan bewust zijn. Door desalniettemin zo te handelen, is er sprake van voorwaardelijk opzet op de benadeling van de (psychische) gezondheid van de kinderen.
6.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat onder de verbodsnorm van artikel 300 Sr niet alleen lichamelijk letsel is begrepen maar dat ook psychisch letsel daaronder kan worden verstaan. Het veroorzaken van letsel, pijn of (psychische) schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid.
De rechtbank acht de onder het tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen niet bewezen, nu deze gedragingen enkel volgen uit de verklaring van [kind 1] en steunbewijs ontbreekt. Ook de onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging acht de rechtbank niet bewezen, nu uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de noodzaak om [kind 2] op te halen dan wel medische hulp te zoeken na de hersenschudding. Ook blijkt niet dat hij op de hoogte was van de vermoedelijk gebroken arm van [kind 2] . Daardoor kan niet vastgesteld worden dat de verdachte medische zorg aan [kind 2] heeft onthouden.
Gelet op het onder 6.1.2 overwogene, is vast komen te staan dat de kinderen getuige zijn geweest van de mishandeling van de andere kinderen, zoals ten laste gelegd onder het eerste gedachtestreepje van het tweede feit op de dagvaarding. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de kinderen getuige zijn geweest van de mishandeling van de andere kinderen zou kunnen leiden tot genoemde benadeling van de psychische gezondheid en in dat geval dus als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kan worden aangemerkt. Op grond van het procesdossier en de bespreking op de zitting kan de rechtbank echter niet vaststellen dat sprake is van benadeling van de psychische gezondheid op basis van de omstandigheid dat zij getuige zijn geweest van de mishandeling van de overige kinderen. Daarvoor ontbreekt het wettelijk bewijs. Het enkele feit dat die benadeling kán optreden, is daarvoor onvoldoende. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
6.2.3.
Conclusie
De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
6.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van
1 januari 2008tot en met 24 september 2021 te Vlaardingen, zijn kinderen,
[kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2006,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2012,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum 6] 2015, heeft mishandeld door
- die voornoemde kinderen met vlakke hand en/of gebalde vuist en/of bestek, op het hoofd en/of armen en/of benen en/of billen, te slaan,
- die voornoemde [kind 1] met haar hoofd tegen de muur te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn vijf kinderen. De verdachte heeft hen met vlakke hand, met gebalde vuist en met bestek op hun hoofd, armen, benen en billen geslagen. Het gaat hier bovendien niet om een eenmalig incident. Het slaan gebeurde met regelmaat. Het geweld lijkt voor de verdachte een normaal onderdeel van de opvoeding te zijn geweest, waarbij hij kennelijk uit het oog heeft verloren of zich niet of onvoldoende heeft gerealiseerd dat dit fysieke handelen de grens van het toelaatbare overschrijdt. Ook in stressvolle situaties is het aan de ouder om die grens te respecteren en zich te beheersen. De mishandelingen van de kinderen hebben plaatsgevonden in hun eigen woning, een plek waar een kind zich veilig zou moeten voelen. Dit is bovendien gebeurd door hun vader, die zou moeten zorgen voor bescherming en geborgenheid voor zijn kinderen. Met zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn kinderen geschonden. De uithuisplaatsing heeft tot gevolg gehad dat de kinderen niet samen met elkaar verder hebben kunnen opgroeien. Uit de
slachtofferverklaring van [kind 2] , zoals namens haar voorgelezen ter zitting, blijkt ook dat de mishandelingen veel impact hebben gehad. Zij heeft daarin aangegeven dat zij nog altijd veel verdriet heeft en lijdt onder hetgeen haar door haar vader is aangedaan.
De verdachte blijft ontkennen dat hij zijn kinderen mishandeld heeft en hij noemt de beschuldigingen van zijn kinderen leugens. De verdachte heeft daarmee geen verantwoordelijkheid genomen of spijt betuigd voor wat hij heeft gedaan en hij heeft zijn kinderen daarmee wellicht nogmaals pijn gedaan. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
9.3.2.
Rapportages
GZ-psycholoog [persoon A] heeft op 26 april 2024 verslag uitgebracht van het trajectconsult op 24 april 2024. Dit verslag houdt – kort gezegd – het volgende in.
Na de uithuisplaatsing van de kinderen, heeft de verdachte op eigen initiatief hulp gezocht. De verdachte heeft de afgelopen periode diverse vormen van hulpverlening gehad, waarbij sprake leek te zijn van een coöperatieve houding, motivatie tot gedragsverandering en responsiviteit. Er is nog steeds contact met Jeugdbescherming Overijssel en er vindt vanuit Reggedok eenmaal per drie weken systeemtherapie plaats.
Er worden geen aanwijzingen gezien voor psychotische klachten of stemmingsproblemen. De verdachte kan snel stress ervaren en geeft aan een kort lontje te hebben en hier hulpverlening voor gehad te hebben. De verdachte heeft bekend regelmatig zijn frustratie afgereageerd te hebben op zijn kinderen. Dit lijkt te zijn voortgekomen uit een langdurig verhoogd spanningsniveau, gebrekkige coping, verminderde draagkracht en gebrekkige emotieregulatie. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van rigiditeit en een sterke (geloofs)overtuiging. De twee jongste kinderen wonen inmiddels weer bij de verdachte en zijn echtgenote. Met de begeleiding vanuit de jeugdbescherming en Reggedok is er sprake van voldoende (toe)zicht op het gezinssysteem en lijkt er sprake te zijn van een passend risicomanagement.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport dat Reclassering Nederland op 6 juni 2024 over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
Vanwege de ontkennende proceshouding van de verdachte en het ontbreken van een strafblad kan geen inschatting worden gemaakt van de risico's op recidive en letselschade. Momenteel zijn zowel de jeugdbescherming als Reggedok nog betrokken om het gezin te ondersteunen. Sinds de inzet van de verschillende vormen van hulpverlening leert de verdachte om oplopende spanningen te herkennen en hierin zijn grenzen op een adequate manier aan te geven, waarna hij een manier vindt om te ontspannen. De ingezette hulpverlening is dan ook een beschermende factor. De verdachte stelt zich hierin begeleidbaar op en staat open voor gedragsverandering. Om deze redenen wordt momenteel geen noodzaak gezien voor de inzet van aanvullende interventies of toezicht. Bij een veroordeling wordt een (eventueel deels) voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst en de duur van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank neemt in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat hij direct op eigen initiatief hulp heeft gezocht, al geruime tijd afsprakentrouw is en zich inzet voor gedragsverandering. Ook gelet op het tijdsverloop en het blanco strafblad van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zullen een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Deze voorwaardelijke straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank komt, mede vanwege de verjaring en vrijspraak van een deel van het ten laste gelegde, tot bewezenverklaring van minder feiten dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd en zal daarom een lagere straf opleggen dan geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

10.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [kind 2] ( [roepnaam 2] ) en [kind 3] ( [voornaam 3] ) ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade en een vergoeding van
€ 10.000,- aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partijen moeten ten aanzien van de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu een onderbouwing van de schade ontbreekt. De vorderingen voor immateriële schade kunnen, met matiging van het bedrag, worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt verdediging
Primair moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade, nu deze schade niet is onderbouwd. De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade moeten worden gematigd.
10.3.
Beoordeling
10.3.1.
Vorderingen materiële schade
De benadeelde partijen hebben niet gesteld dat hen materiële schade is toegebracht. Daarom zullen de vorderingen tot vergoeding van materiële schade worden afgewezen.
10.3.2.
Vorderingen immateriële schade
Vordering [kind 2]
Vast is komen te staan dat aan [kind 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [kind 2] heeft lichamelijk letsel opgelopen, zoals blijkt uit de in het dossier gevoegde medische rapportage, zodat zij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft gekeken naar bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend en daarin betrokken de ernst en de duur van de mishandeling. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering [kind 3]
De rechtbank is van oordeel dat ook aan [kind 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [kind 3] is fysiek mishandeld en heeft daarvan pijn ondervonden. De rechtbank gaat ervan uit dat hij in al die jaren ook fysiek letsel heeft opgelopen, ook al was het letsel bij controle door de FARR-arts niet met zekerheid te relateren aan de mishandeling door zijn vader. De benadeelde partij heeft de vordering summier onderbouwd en slechts met algemene woorden gesteld dat kindermishandeling in zijn algemeenheid kan leiden tot psychische schade. De omvang van de immateriële schade bij [kind 3] is niet concreet gemaakt. De rechtbank neemt in aanmerking dat [kind 3] zelf verklaard heeft dat de mishandeling bij hem minder erg was dan bij zijn zussen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 24 september 2021, nu vaststaat dat zij in elk geval vanaf dat moment schade hebben geleden.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (ten dele) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [kind 2] een schadevergoeding betalen van € 4.000,-. De verdachte moet de benadeelde partij [kind 3] een schadevergoeding betalen van € 1.000,-. Beide schadevergoedingen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregelen als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 300 en 304 Sr.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor feit 1 en 2 voor zover het betreft de periode vóór 1 januari 2008;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
Benadeelde partij [kind 2] ( [roepnaam 2] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [kind 2] , te betalen een bedrag van
€ 4.000,- (zegge: vierduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [kind 2] te betalen
€ 4.000,- (hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [kind 3] ( [voornaam 3] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [kind 3] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [kind 3] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2001 tot
en met 24 september 2021 te Vlaardingen, althans in Nederland, (telkens)
zijn kinderen,
[kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2006,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2012,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum 6] 2015,
heeft mishandeld door
- die voornoemde kinderen met vlakke hand en/of gebalde vuist(en) en/of bestek,
althans een hard voorwerp, (met kracht) op het hoofd en/of armen en/of benen
en/of billen, althans het lichaam te slaan,
- die voornoemde [kind 1] , terwijl zij op een trap stond, aan haar voeten van die
trap naar beneden te trekken en/of
- die voornoemde [kind 1] met haar hoofd tegen de muur te duwen/slaan;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 september 2001
tot en met 24 september 2021 te Vlaardingen, althans in Nederland, (telkens)
zijn kinderen,
[kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2006,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2012,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum 6] 2015,
opzettelijk heeft mishandeld, door die voornoemde kinderen stelselmatig
- getuige te laten zijn van geweld jegens hun broer en/of zussen,
- uit te schelden en/of te kleineren en/of vernederen en/of denigrerend toe te
spreken en/of hiervan getuige te laten zijn jegens hun broer en/of zussen,
- hun telefoons te controleren en/of
- die [kind 2] geen toegang tot medische zorg te verlenen toen zij een
hersenschudding en/of (vermoedelijk) een gebroken arm had
ten gevolge waarvan die kinderen (ernstig) zijn benadeeld in hun (geestelijke)
gezondheid althans in een situatie zijn gebracht die voor hen psychisch schadelijk
was of kon zijn.