ECLI:NL:RBROT:2025:1963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
10-113095-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van heroïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van ongeveer 3 kilo heroïne. De verdachte, geboren in 1997 en ten tijde van de zitting gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. S.R. Bordewijk. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie, mr. E.M. ter Braak, eiste vrijspraak voor het medeplegen van het bereiden en verkopen van heroïne, maar vroeg wel om bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de drugs en een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen, maar dat het aanwezig hebben van de heroïne wel bewezen kon worden. De verdachte had dit bekend en er was geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak kon leiden.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder een strafblad, maar er waren geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-113095-22
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. ter Braak heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van heroïne;
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van heroïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van heroïne. De verdachte wordt van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer drie kilogram heroïne. Dat gedeelte van de tenlastelegging wordt zonder nadere bespreking bewezen verklaard. De verdachte heeft dit bekend en er is geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 mei 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilo van een materiaal bevattende heroïne
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen opzettelijk ongeveer drie kilogram heroïne in zijn woning en vervolgens in zijn auto aanwezig gehad. Heroïne is een voor de gebruiker verslavende en zeer schadelijke stof. Daarnaast is het gebruik van heroïne bezwarend voor de samenleving, door de criminaliteit die met de handel gepaard gaat en de door verslaafden gepleegde criminaliteit ter financiering van hun behoefte aan deze middelen. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid heroïne moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdachte heeft hier door zijn handelen een wezenlijke bijdrage aan geleverd. De verdachte heeft kennelijk alleen rekening gehouden met zijn eigen financiële gewin en niet met de negatieve effecten van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte op 19 juli 2024, na de pleegdatum van het onderhavige feit, is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De verdachte is verder niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 september 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er komen uit het onderzoek van de reclassering geen zorgwekkende maatschappelijke problemen naar voren op de verschillende leefgebieden. De verdachte heeft zelfstandig een bewindvoerder geregeld voor hulp met achterstallige betalingen en de reclassering ziet geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. De verdachte lijkt te beschikken over een steunend familiesysteem en mag na zijn detentie bij zijn moeder inwonen. Indien de verdachte veroordeeld wordt, zal er mogelijk een financieel belang hebben meegespeeld en is huisvesting delictgerelateerd. Ook kan dan gesproken worden van een negatief sociaal netwerk. Er lijkt verder geen sprake te zijn van persoonlijkheidsproblematiek of een gebrekkige impulscontrole. In hoeverre de verdachte een naïeve of een pro criminele keuze heeft gemaakt, blijft onduidelijk. Hij heeft voor nu geen hulpvraag en de reclassering acht hem voldoende in staat om zelfstandig delictvrije keuzes te maken. De reclassering ziet op dit moment geen directe noodzaak voor het adviseren van een straf met bijzondere voorwaarden. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat.
7.4.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 7 mei 2022. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en ruim acht maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarmee zal in het voordeel van de verdachte bij de strafoplegging rekening worden gehouden.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan het voorarrest (te weten 41 dagen) achterwege te laten. De rechtbank acht dit niet passend gelet op de aard en de ernst van het feit. Wel wordt aanleiding gezien om, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de gevangenisstraf te beperken tot de duur van vier maanden. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mr. H.I. Kernkamp-Maathuis en mr. B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/ of bewerkt en/ of verwerkt en/ of verkocht en/ of afgeleverd en/ of verstrekt en/ of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.