ECLI:NL:RBROT:2025:1946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11144396 CV EXPL 24-14496
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtelieden over woonlasten gezamenlijke woning en gezag van gewijsde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025, gaat het om een geschil tussen ex-echtelieden, [man] en [vrouw], over de woonlasten van hun gezamenlijke woning. De man vordert dat de vrouw 50% van de eigenaars- en gebruikslasten van de woning aan hem betaalt, met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2022. Deze vordering is echter afgewezen door de kantonrechter, omdat de man deze kwestie al eerder aan de orde heeft gesteld in een hoger beroep bij het hof, dat op 15 februari 2023 een beslissing heeft genomen over dezelfde rechtsbetrekking. De kantonrechter oordeelt dat het gezag van gewijsde, zoals geregeld in artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de weg staat aan een nieuwe beoordeling van deze vordering. De vrouw heeft de man erop gewezen dat hij niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat het hof al een beslissing heeft genomen over de eigenaars- en gebruikslasten. De kantonrechter bevestigt dat de man zijn vorderingen niet opnieuw kan instellen, omdat de beschikking van het hof in kracht van gewijsde is gegaan en er geen cassatie is ingesteld. De kantonrechter wijst de vorderingen van de man af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.221,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11144396 CV EXPL 24-14496
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[man],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. F.C. Frederiks,
tegen
[vrouw],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. D. Abotay.
De partijen worden hierna ‘ [man] ’ en ‘ [vrouw] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis);
  • het antwoord in reconventie, met bijlage;
  • de e-mail van de gemachtigde van [vrouw] van 25 december 2024, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [man] van 30 december 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 9 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[man] en [vrouw] zijn met elkaar gehuwd geweest, op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap. Tussen hen bestaat wel een eenvoudige gemeenschap, omdat zij samen eigenaar zijn van de woning aan de [adres] in Vlaardingen. Bij beschikking van 9 december 2021 is onder meer de echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap gelast. [man] heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 15 februari 2023 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd.
2.2.
[man] eist in deze procedure dat [vrouw] 50% van de eigenaars- en gebruikslasten voor de woning aan hem betaalt vanaf 1 juni 2022, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De lasten waarvan [man] de helft eist, zijn de volgende:
  • onroerende zaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing (eigenaars- en gebruikersdeel);
  • waterschapsbelastingen (eigenaars- en gebruikersdeel);
  • verbruik water (Evides);
  • verbruik energie;
  • kabel-/tv-aansluiting (Ziggo);
  • opstalverzekering;
  • hypotheekrente.
2.3.
[vrouw] vindt dat [man] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij deze eis al eerder heeft voorgelegd aan de rechter, namelijk als verzoek om een nevenvoorziening in hoger beroep bij het hof tegen de echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft dit verzoek in de beschikking van 25 februari 2023 afgewezen. Omdat het hof al heeft beslist, kan [man] niet nu weer hetzelfde eisen in deze procedure bij de kantonrechter, aldus [vrouw] . Voor het geval [man] dat wel zou kunnen, eist zij (voorwaardelijk) dat hij aan haar een gebruiksvergoeding betaalt, omdat hij wel gebruik maakt van de woning en zij niet (meer).
[man] kan zijn vorderingen niet opnieuw instellen
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [man] inderdaad niet opnieuw kan eisen dat [vrouw] een deel van de eigenaars- en gebruikslasten aan hem betaalt. Dit kan niet, omdat het hof op diezelfde vordering in een procedure tussen partijen al een keer inhoudelijk heeft beslist. Dit wordt gezag van gewijsde genoemd en is geregeld in artikel 236 lid 1 Rv. Daarin staat:
“Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen partijen bindende kracht.”
2.5.
Het gaat in deze procedure om dezelfde rechtsbetrekking als in de procedure waarin het hof op 15 februari 2023 heeft beslist, namelijk om de eenvoudige gemeenschap die partijen hebben (de gezamenlijke woning). Anders dan de gemachtigde van [man] op de zitting heeft gesteld, is niet relevant dat het hof alleen heeft overwogen dat de kosten niet onder de werking van artikel 3:172 BW vallen. Het hof heeft het verzoek afgewezen en daarin ligt besloten dat het hof kennelijk (ook) geen andere grondslag voor het toen gedane verzoek aanwezig achtte. De vraag of dat oordeel klopt, kan in deze procedure geen rol spelen, omdat die alleen in cassatie aan de Hoge Raad had kunnen worden voorgelegd.
2.6.
De posten die [man] in deze procedure opvoert, zijn ook dezelfde als de posten die hij in zijn verzoek in hoger beroep bij het hof heeft genoemd. Dat nu wordt uitgegaan van een andere ingangsdatum voor de betalingsverplichting van [vrouw] , is niet relevant. Het blijven dezelfde kosten waarover het hof al heeft geoordeeld, alleen ging het toen om een ruimere periode.
2.7.
Vast staat dat de beschikking van het hof van 15 februari 2023 in kracht van gewijsde gegaan is. Er is immers geen cassatie tegen ingesteld. De termijn daarvoor is verstreken. Het is dus onherroepelijk.
2.8.
Kortom, aan alle elementen van artikel 236 lid 1 Rv is voldaan. Dat betekent dat de beschikking van het hof van 15 februari 2023 bindende kracht heeft tussen partijen. Dat betekent weer dat de kantonrechter in deze procedure geen nieuwe beslissing mag geven over de vorderingen die [man] nu opnieuw heeft ingesteld. Die vorderingen worden daarom afgewezen.
Geen beoordeling voorwaardelijke reconventie
2.9.
[vrouw] heeft haar tegeneis voorwaardelijk ingesteld, voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat [man] in deze procedure wel opnieuw een vordering betreffende de eigenaars- en gebruikslasten van de woning kan instellen. Omdat die voorwaarde niet is vervuld, hoeft de tegeneis niet te worden beoordeeld.
[man] moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van [man] omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter ziet aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat in een procedure tussen ex-echtgenoten de proceskosten gecompenseerd worden. Het beginsel van gezag van gewijsde had de gemachtigde van [man] bekend moeten zijn en dit had haar ervan moeten weerhouden om een nieuwe procedure te starten en daarin weer vorderingen in te stellen waarop al is beslist. [man] jaagt [vrouw] nodeloos op extra kosten. De kantonrechter begroot de kosten die [man] aan [vrouw] moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [man] af;
3.2.
veroordeelt [man] in de proceskosten, die aan de kant van [vrouw] worden begroot op € 1.221,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
51909