ECLI:NL:RBROT:2025:1940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/10/692724 / KG ZA 25-36
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gelde maken van een woning in kort geding met verstek

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1], die optreedt als schriftelijk gevolmachtigde van de eiser, tegen [naam 2] en andere gedaagden. De eiser, wonende te Alphen aan den Rijn, heeft een vordering ingediend om de woning te gelde te maken. De gedaagden zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waardoor de voorzieningenrechter verstek verleent tegen hen. De vorderingen van de eiser worden niet ongegrond of onrechtmatig bevonden, en de voorzieningenrechter wijst de primaire vorderingen toe, met de opmerking dat er een kennelijke verschrijving in de vordering zit. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde 1, die niet heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning, de proceskosten moet vergoeden. De kosten worden begroot op € 1.805,80, inclusief dagvaarding, griffierecht en salaris advocaat. De voorzieningenrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, omdat het belang van de eiser en de afwikkeling van de nalatenschappen zwaarder wegen dan het belang van gedaagde 1. De voorzieningenrechter machtigt [naam 1] om binnen vier weken na betekening van het vonnis alle verkoop- en leveringshandelingen ten aanzien van de woning te verrichten voor een bedrag van € 16.828,00. Gedaagde 1 wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met een extra bedrag als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan. De proceskosten worden gecompenseerd tussen eiser en gedaagden 2 tot en met 4, zodat iedere partij de eigen kosten betaalt. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692724 / KG ZA 25-36
Vonnis in kort geding van 14 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
in deze als schriftelijk gevolmachtigde van
[naam 1], wonende te Alphen aan den Rijn, in zijn hoedanigheid van:
  • erfgenaam en van
  • executeur van de nalatenschap van
wonende te Alphen aan den Rijn,
eiser,
advocaat mr. K. Rozema te Bodegraven,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te Utrecht,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Roosendaal,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Alphen aan den Rijn,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Alphen aan den Rijn,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de dagvaardingen van 21 en 22 januari 2025 met producties 1 tot en met 12.
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 14 februari 2025 plaats. Eiser verscheen daar met zijn advocaat. Gedaagden zijn niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen gedaagden. Zij zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl bij hun oproeping alle wettelijke termijnen en regels in acht zijn genomen.
2.2.
De vorderingen van eiser komen de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. Daarom worden de (primaire) vorderingen toegewezen (artikel 139 Rv), met dien verstande dat in de primaire vordering een kennelijke verschrijving zit doordat wordt gevraagd om gedaagde 1 te machtigen waar evident bedoeld is eiser/[naam 1] te machtigen. Dat is ook voor gedaagden een kenbare vergissing en de vordering wordt daarom aldus gelezen.
2.3.
Gedaagden krijgen ongelijk en moeten daarom in beginsel de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. Gedaagden 2 tot en met 4 zijn alleen door eiser gedagvaard om ervoor te zorgen dat er een uitspraak komt waarbij alle erfgenamen partijen zijn. Anders dan gedaagde 1 hebben deze gedaagden voor de zitting laten weten dat zij het eens zijn met de verkoop van de woning. Materieel is de dagvaarding dus alleen gericht tegen gedaagde 1. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding tussen eiser en gedaagden 2 tot en met 4 te bepalen dat ieder de eigen proceskosten draagt.
2.4.
De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van de proceskosten van eiser. De kosten van eiser worden begroot op:
- dagvaarding: € 581,80
- griffierecht: € 331,00
- salaris advocaat: € 715,00
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.805,80
Ter toelichting: onder de te vergoeden proceskosten schaart de voorzieningenrechter ook de dagvaardingen die zijn uitgebracht jegens gedaagden 2 tot en met 4. Immers als gedaagde 1 haar medewerking had verleend aan de verkoop van de woning, hadden ook deze kosten niet gemaakt hoeven worden en daarmee vormen ze onderdeel van de kosten die zij moet vergoeden.
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het belang van eiser en het belang van de afwikkeling van de nalatenschappen weegt zwaarder dan een eventueel belang van gedaagde 1 bij het achterwege laten van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
machtigt [naam 1] voornoemd tot het te gelde maken van de woning te [adres], in die zin dat hij binnen vier weken na betekening van de vonnis gemachtigd is alle verkoop- en leveringshandelingen ten aanzien van de woning aan Woonbron voor een bedrag van € 16.828,00 te verrichten;
3.2.
veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.805,80 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis. Als gedaagde 1 niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten tussen eiser en gedaagden 2 tot en met 4 in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.
3820/1876