ECLI:NL:RBROT:2025:1903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
ROT 23/1390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid van de voorzitter van de VvE

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2025, met zaaknummer ROT 23/1390, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (VvE), had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit waarbij een omgevingsvergunning was verleend voor het vervangen van een draagmuur door een staalconstructie. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat de voorzitter niet kon aantonen dat hij bevoegd was om de VvE te vertegenwoordigen in de bezwaarprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzitter, [naam 1], geen machtiging had overgelegd van de vergadering van de leden van de VvE, zoals vereist volgens artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte. Ondanks dat de voorzitter had geprobeerd om aanvullende stukken over te leggen, waaronder een machtiging van de externe VvE administrateur, voldeed dit niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de voorzitter niet bevoegd was om namens de VvE op te treden.

De uitspraak benadrukt het belang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen een VvE en de noodzaak voor bestuursleden om de juiste machtigingen te verkrijgen voordat zij juridische stappen ondernemen. De rechtbank heeft beslist dat eiseres het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt inzicht in de juridische vereisten voor vertegenwoordiging binnen een VvE.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) waarbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (voorzitter van het bestuur van de [eiseres]), vergezeld door [naam 2] en [naam 3], en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 7 september 2022 heeft [naam 4] (vergunninghouder) bij verweerder een aanvraag ingediend voor de activiteit ‘bouwen’. Vergunninghouder was voornemens een bestaande draagmuur te vervangen door een staalconstructie op de locatie [adres]. Het betreft hier een appartement dat onder de [eiseres] (VvE) valt. Bij het primaire besluit is aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang gelezen met artikel 2.10 van de Wabo.
2.1.
Eiseres kon zich met het primaire besluit niet verenigen en de voorzitter van het bestuur van de VvE heeft daarom bij brief van 4 december 2022 een bezwaarschrift ingediend.
2.2.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat de voorzitter van het bestuur van de VvE bevoegd was om de VvE te vertegenwoordigen in de bezwaarprocedure.
2.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres kan worden ontvangen in haar beroep.
4. Het beroepschrift is ingediend door [naam 1] ([naam 1]). [naam 1] is blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) sinds 18 mei 2021 voorzitter van het bestuur van de VvE en alleen/zelfstandig bevoegd met beperkingen.
5. Bij brief van 3 maart 2023 is eiseres door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken Statuten dan wel stukken over te leggen waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt. Bij e-mail van 17 maart 2023 heeft [naam 1] een deel van de Statuten overgelegd.
6. Bij brief van 19 december 2024 is eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om de volledige Statuten/Splitsingsakte, een recent KvK uittreksel en een machtiging van de vergadering van de leden van de VvE over te leggen. Eiseres heeft hiervoor een termijn van drie weken gekregen. Bij e-mail van 7 januari 2025 heeft eiseres de rechtbank gevraagd welke machtiging overgelegd moest worden. De rechtbank heeft vervolgens aangegeven dat zij, indien deze aanwezig is, een machtiging op grond van artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte van 9 juni 1997 (Splitsingsakte) wenst te ontvangen.
7. Bij e-mail van 13 januari 2025 heeft eiseres aangegeven dat er geen machtiging zoals bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte is, onder de mededeling dat het bestuur heeft geacteerd op basis van artikel 41, vijfde lid, van de Splitsingsakte.
8. De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande als volgt. Op grond van artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte behoeft het bestuur van de VvE een machtiging van de vergadering van de leden van de VvE voor onder andere het instellen van en berusten in rechtsvorderingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder het instellen van rechtsvorderingen mede worden begrepen het instellen van beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank stelt vast dat [naam 1] geen machtiging respectievelijk besluit van de vergadering van eigenaars heeft overgelegd waaruit de bevoegdheid van [naam 1] om eiseres in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen, kan worden afgeleid. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet is voldaan aan artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte en [naam 1] om die reden geacht moet worden niet bevoegd te zijn (geweest) namens eiseres beroep in te stellen.
9. De verwijzing van [naam 1] naar artikel 41, vijfde lid, van de Splitsingsakte treft geen doel nu die bepaling ziet op, kort gezegd het door het bestuur van de VvE nemen van noodzakelijke, spoedeisende maatregelen die uit een normaal beheer kunnen voortvloeien, waartoe het bestuur zonder opdracht van de vergadering bevoegd is tot een afgesproken bedrag. Hieronder valt niet het instellen van een beroepsprocedure.
10. Ter zitting heeft [naam 1] nog een machtiging van 4 mei 2023 overgelegd en daarbij aangegeven dat hij deze machtiging al eerder in de beroepsprocedure heeft ingebracht. Het betreft een machtiging die is afgegeven door [naam 5], de externe VvE administrateur, zoals [naam 1] op de zitting heeft toegelicht. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de rechtbank noch verweerder deze machtiging hebben ontvangen. De rechtbank stelt verder vast dat de machtiging geen machtiging betreft, die is afgegeven door de vergadering van de leden van de VvE zoals bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Splitsingsakte. Daarnaast dateert de machtiging van nà het instellen van het beroepschrift.
11. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.