ECLI:NL:RBROT:2025:1889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/10/675716 / JE RK 24-605
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot beperking van zorgregeling en omgang tussen vader en kinderen

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 6 februari 2025, wordt het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de zorgregeling te beperken tot begeleide omgang afgewezen. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de GI. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag en de kinderen wonen om en om bij de ouders. De kinderrechter heeft de procedure gevolgd en diverse stukken in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen en rapportages van de GI. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 waren zowel de ouders als hun advocaten aanwezig.

De kinderrechter constateert dat de zorgen over de kinderen, zoals geuit door de GI, niet voldoende zijn onderbouwd. Hoewel de GI aangeeft dat de kinderen zich onveilig voelen bij de vader, is er geen recente informatie van andere instanties die deze zorgen bevestigt. De vader heeft weliswaar hulpverlening geweigerd, maar de kinderrechter oordeelt dat er op dit moment onvoldoende bewijs is voor een vergaande beperking van het contact tussen de vader en de kinderen. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af, omdat de huidige omgangsregeling nog steeds wordt nageleefd en er geen objectieve noodzaak is voor de gevraagde beperking.

De beschikking benadrukt dat het in het belang van de minderjarigen is dat er een evenwichtige omgangsregeling is, en dat de vader de kans moet krijgen om zijn rol als ouder te vervullen, mits er geen zwaarwegende redenen zijn die dit in de weg staan. De kinderrechter besluit dat het verzoek tot beperking van de zorgregeling niet gerechtvaardigd is en wijst het af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/675716 / JE RK 24-605
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. J.L.P. Heuts te Breda,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. F. Ergec te Bergen op Zoom.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 14 mei 2024, en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 27 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 30 september 2025;
  • een bericht van de advocaat van de vader van 30 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • een bericht van de advocaat van de moeder van 1 november 2024 met bijlage, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • een bericht van de advocaat van de moeder van 26 november 2024 met bijlage, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
Op 23 januari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam].

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.1.
[minderjarige 1] woont bij de moeder en heeft om de week omgang met de vader van maandag na school tot woensdag 18.30 uur. [minderjarige 2] woont om de week bij de vader en de moeder.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 12 maart 2025.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 mei 2024 de schriftelijke aanwijzing van 6 februari 2024 bekrachtigd. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, inhoudende:
“Wekelijks begeleide bezoeken tussen vader en de kinderen, van max. 90 minuten. De bezoekregeling kan op termijn worden uitgebreid naar de huidige omgangsregeling. Het is wel noodzakelijk dat er meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van vader door middel van opvoedondersteuning, voordat de omgangsregeling weer hersteld kan worden.”
Nu dient een beslissing genomen te worden over het verzoek.
3.2.
Ter zitting heeft de GI het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn nog altijd zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zo geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds aan dat zij een onveilig gevoel hebben als zij bij de vader verblijven. De vader schreeuwt en is boos in het bijzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zo geeft [minderjarige 2] aan dat de vader boos is op de omgeving en in de thuissituatie. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat deze boosheid ook naar hem wordt geuit. Eind oktober 2024 is speltherapie van Eleos gestart. Verder is er geen hulpverlening bij de vader van de grond gekomen, omdat de vader de afgelopen negen maanden de hulp in de thuissituatie niet heeft geaccepteerd. Hierdoor is er geen zicht gekomen op de thuissituatie bij de vader en de interactie tussen de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Mocht blijken dat de contactmomenten tussen de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] positief verlopen, dan worden deze momenten uitgebreid.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting ingestemd met het verzoek van de GI. De zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog altijd aanwezig. De kinderen voelen zich onveilig bij de vader, omdat de vader boos wordt. De moeder merkt dit in het gedrag bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als zij terugkomen bij de moeder. Zo is de vader een aantal keer boos geworden. Tijdens de vorige zitting heeft de vader ingestemd met de hulpverlening, zodat er zicht zou komen op de thuissituatie bij de vader. Zo zou opvoedondersteuning worden ingezet en zouden er gesprekken tussen de vader, de moeder en de hulpverlening plaatsvinden. De vader werkt niet mee aan de opvoedondersteuning. Sinds september hebben er geen gesprekken met Aghatos meer plaatsgevonden. Eleos is inmiddels gestart en [minderjarige 1] heeft hulp gekregen via Krijgsman. De moeder vindt de hulp fijn en ondersteunt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waar nodig.
4.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De vader herkent de zorgen van de GI en de moeder niet. Daarnaast zijn de zorgen niet onderbouwd. De vader erkent dat er sprake is van een loyaliteitsconflict en dat de kinderen de ouders vertellen wat zij willen horen. [minderjarige 2] woont de helft van de tijd bij de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn anderhalve week in de kerstvakantie bij de vader geweest. Er zijn geen contra-indicaties waaruit blijkt dat de zorgregeling dient te worden beperkt. Het is niet de bedoeling om de zorgregeling te beperken met als doel te onderzoeken of het veilig is bij de vader. De vader werkt niet mee aan de opvoedondersteuning, omdat de hulpverlening heeft aangegeven dat er geen zorgen zijn. De afgelopen jaren hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer bij de moeder verbleven dan bij de vader. De vader wil daarom dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode meer bij de vader verblijven, zodat de ouders uiteindelijk gelijk staan aan elkaar. Er is de vader onrecht aangedaan en hij wil graag dat dit wordt rechtgezet.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:265g lid 2 BW kan de kinderrechter op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de situatie na de beschikking van 14 mei 2024 onveranderd is gebleven. Weliswaar heeft de vader destijds ter zitting toegezegd mee te zullen werken aan de hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning, maar dat heeft hij vervolgens niet gedaan. Daardoor er geen zicht is gekomen op de opvoedvaardigheden van de vader, wat nu juist wel de bedoeling was. Gelet op de opstelling van de vader ter zitting is ook niet te verwachten dat hij op dit punt nog tot inkeer zal komen. Daarmee zijn de gestelde zorgen niet afgenomen.
5.3.
Anderzijds stelt de kinderrechter vast dat de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds de laatste zitting ook niet nader zijn onderbouwd. Zoals reeds in de beschikking van 14 mei is overwogen, betreft het verzoek van de GI een zeer vergaande beperking van het contact tussen de vader en de kinderen. Daarvoor moet een voldoende zwaarwegende, objectiveerbare, noodzaak bestaan. Deze ontbreekt op dit moment. Dat de vader de hulpverlening weigert heeft daaraan bijgedragen, maar evenmin is er nu informatie beschikbaar vanuit andere instanties, zoals school en de inmiddels bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken hulpverlening, die die zorgen onderschrijven. Ondertussen moet wel worden vastgesteld dat de hiervoor aangehaalde zorgregeling nog steeds wordt nagekomen en de kinderen ook in de kerstvakantie anderhalve week bij de vader zijn geweest. Die situatie is ook moeilijk te rijmen met de verregaande inperking die de GI noodzakelijk acht.
5.4.
Gelet op al het bovenstaande ziet de kinderrechter op dit moment onvoldoende rechtvaardiging voor de verregaande inperking van het contact tussen de vader en de kinderen. De kinderrechter wijst daarom het verzoek af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.