ECLI:NL:RBROT:2025:1886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/10/693924 / KG ZA 25-104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van beslag op woning in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat door de Coöperatieve Rabobank U.A. was gelegd op hun woning. De Rabobank had in 2022 beslag gelegd in het kader van een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid, die was toegewezen tot een bedrag van ruim € 9.200.000. De eisers stelden dat het beslag onterecht was, omdat de verkoopopbrengst van de woning, die op 14 februari 2025 zou plaatsvinden, volledig zou worden opgeëist door de hypotheekhouders, ABN AMRO en [bedrijf A]. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers afgewezen, na een belangenafweging. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door de Rabobank, en dat de belangen van de Rabobank zwaarder wogen dan die van de eisers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eisers wel konden betalen, maar dat niet wilden, en dat de belangenafweging in het voordeel van de Rabobank uitviel. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.553,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693924 / KG ZA 25-104
Vonnis in kort geding van 13 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Oostvoorne,
2.
[eiser 2],
wonende te Oostvoorne,
eisers,
advocaten mr. J.P.M. Borsboom en mr. M.K. de Bruijn te Rotterdam,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaten mr. R.M. Vermaire en mr. A.M. Mennens te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser 1] c.s. en Rabobank genoemd. [eiser 1] c.s. worden afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

Rabobank heeft in 2022 conservatoir verhaalsbeslag gelegd op, onder andere, het onverdeelde aandeel van [eiser 1] in de woning van [eiser 1] c.s. De rechtbank heeft in 2024 de vordering waarvoor het beslag was gelegd (deels) toegewezen. [eiser 1] c.s. heeft de woning verkocht en de levering staat gepland op 14 februari 2025. Volgens [eiser 1] c.s. kunnen uit de verkoopopbrengst alleen de twee hypotheekhouders worden voldaan en blijft er niets over voor Rabobank. Dat betekent dat het beslag zinloos is en, daarom, moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter wijst de vordering, mede op grond van een belangenafweging, af.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding en 22 producties van [eiser 1] c.s.,
  • de conclusie van antwoord en 12 producties van Rabobank,
  • de spreekaantekeningen van [eiser 1] c.s.,
  • de spreekaantekeningen van de Rabobank.
De mondelinge behandeling was op 12 februari 2025.
3. Het geschil en de beoordeling
de achtergrond
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn getrouwd en gezamenlijk eigenaar van een woning op het adres [adres] in Oostvoorne (de woning).
3.2.
Op de woning zijn, in 2012, gevestigd een eerste hypotheekrecht ten gunste van ABN AMRO (voor een lening van ABN AMRO aan [bedrijf A] ) en een tweede hypotheekrecht ten gunste van [bedrijf A] . (hierna: [bedrijf A] ). Deze hypotheken zijn ingeschreven voor
€ 3.500.000 respectievelijk € 2.100.000.
3.3.
[bedrijf A] is de persoonlijke houdstermaatschappij van [eiser 1] .
3.4.
Rabobank financierde een groep ondernemingen waarvan [eiser 1] (in)direct bestuurder was. Rabobank heeft deze financiering in 2022 opgezegd. In 2023 zijn de ondernemingen failliet verklaard.
3.5.
Rabobank heeft in 2022 ten laste van [eiser 1] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op o.a. het aandeel van [eiser 1] in de woning van [eiser 1] c.s. voor een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. In het verlof is deze vordering begroot op ruim
€ 23.000.000 inclusief rente en kosten.
3.6.
De in 3.5. bedoelde vordering van Rabobank is bij, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, vonnis van deze rechtbank van 24 juli 2024 toegewezen tot een bedrag van ruim € 9.200.000. In het vonnis staat onder meer:
“Conclusie bestuurdersaansprakelijkheid
5.41.
De slotsom is dat [eiser 1] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die Rabobank lijdt als gevolg van - kort gezegd - het verkopen van de Ennio 1 en 2 portefeuilles zonder toestemming van Rabobank en vrij van zekerheden en liet niet doorbetalen van de verkoopopbrengst daarvan aan Rabobank (gedragingen A-IV, A-V en
B4/B5) en de schending van informatieverplichtingen na 3 l december 2021 (gedraging B3).
Ook is [eiser 1] aansprakelijk voor de onverplichte selectieve betaling aan zichzelf
(gedraging BI).
3.7.
[eiser 1] en Rabobank hebben hoger beroep aangetekend van het vonnis.
3.8.
[eiser 1] heeft tot op heden niets op de toegewezen vordering en proceskosten betaald en ook geen betalingsvoorstel gedaan.
3.9.
[eiser 1] c.s. heeft de woning in oktober 2024 verkocht voor € 3.825.000. In de koopovereenkomst staat als leveringsdatum 14 februari 2025. In onderling overleg met de koper is dit vervroegd naar 6 februari 2025.
3.10.
De koper van de woning heeft op 6 februari 2025 aan [eiser 1] c.s. geschreven dat hij in gebreke is in de nakoming van zijn verplichtingen. Die tekortkoming bestaat uit het nalaten het beslag op de woning op te heffen. [eiser 1] c.s. wordt vervolgens gesommeerd om binnen acht dagen alsnog aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen. Met de koper is als nieuwe leveringsdatum afgesproken vrijdag 14 februari 2025 om 14.15 uur.
3.11.
Op de conceptnota van afrekening van de met de levering van de woning belaste notaris wordt de verkoopopbrengst van de woning van € 3.825.000 als volgt verdeeld:
- € 2.725.000 aan ABN AMRO (aflossing hypotheek),
- € 1.064.682,43 aan [bedrijf A] (op een totale schuld pro resto van € 1.380.781),
- het restant van de opbrengst wordt aangewend voor betaling van zakelijke lasten, courtage van de makelaar, leveringskosten en hypotheekkosten.
[eiser 1] c.s. ontvangt niets.
de vordering
3.12.
[eiser 1] c.s. vordert, samengevat, opheffing van het beslag op de woning en medewerking aan doorhaling van dat beslag in het Kadaster. Volgens [eiser 1] c.s. maakt Rabobank misbruik van haar bevoegdheid omdat er geen enkel vooruitzicht is op (gedeeltelijke) voldoening van haar vordering uit de verkoopopbrengst. De twee hypotheekhouders hebben voorrang bij de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning en het totaal van hun vorderingen is groter dan de verkoopopbrengst. De (hierna te bespreken) alternatieve aflosroute van Rabobank die erop neerkomt dat eerst het tweede hypotheekrecht van [bedrijf A] wordt uitgewonnen, vindt geen steun in het recht. Het beslag moet daarom worden opgeheven. De belangen van [eiser 1] c.s. wegen bovendien zwaarder dan die van Rabobank. [eiser 1] c.s. verbeurt een contractuele boete van € 382.500 als de woning niet vrij van beslagen aan de koper kan worden geleverd.
het verweer
3.13.
Het verweer van Rabobank strekt tot afwijzing van de vorderingen. Rabobank stelt zich op het standpunt dat [eiser 1] wel kan betalen maar dat niet wil. De door [eiser 1] c.s. beoogde verdeling van de opbrengst van de woning benadeelt Rabobank. Er is echter een alternatieve mogelijkheid om af te wikkelen die in het belang van alle schuldeisers is. Dat Rabobank in die situatie het beslag niet opheft, levert geen ongeoorloofde pressie en/of misbruik van bevoegdheid op. Een belangenafweging moet volgens Rabobank in haar voordeel uitvallen. [eiser 1] c.s. gaat namelijk voorbij aan het feit dat levering van de woning gewoon kan plaatsvinden als het voorstel van Rabobank wordt gevolgd, welke route bovendien in het voordeel van [eiser 1] c.s. is.
de beslissing
3.14.
Het gaat hier om een vordering tot opheffing van een inmiddels executoriaal geworden beslag (art. 704 Rv). De voorzieningenrechter kan een dergelijk beslag opheffen maar is daartoe niet verplicht. Anders dan [eiser 1] c.s. stelt is géén sprake van een eenvoudige situatie waarvoor maar één route gevolgd kan worden. Het heeft er naar voorlopig oordeel veel van dat [eiser 1] Rabobank wel kan maar niet wil betalen en zich daarvoor, onder meer, achter zijn persoonlijke holding verschuilt. Daarmee is het eerder [eiser 1] dan Rabobank die misbruik van bevoegdheid maakt. Dat leidt tot afwijzing van de vorderingen, na een belangenafweging die in het voordeel van Rabobank uitvalt. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe.
3.15.
Volgens de conceptnota van aflossing worden ABN AMRO en [bedrijf A] voor een bedrag van € 2.725.000 respectievelijk € 1.064.682,43 uit de verkoopopbrengst voldaan en resteert daarna een schuld aan [bedrijf A] van € 316.098,57. Rabobank heeft de volgende alternatieve aflosroute voorgesteld:
- [bedrijf A] betaalt haar schuld aan ABN AMRO voordat [eiser 1] c.s. wordt aangesproken,
- [bedrijf A] beschikt over eigen middelen daarvoor want zij heeft een, door hypotheek gedekte, vordering op [eiser 1] c.s. van ruim € 1.000.000 en [eiser 1] c.s. kan die vordering aan [bedrijf A] betalen uit de verkoopopbrengst van de woning en lost daarmee zijn volledige schuld aan [bedrijf A] af (zo volgt uit de aflosnota),
- [bedrijf A] kan het bedrag dat zij van [eiser 1] c.s. ontvangt aanwenden ter gedeeltelijke aflossing van haar eigen schuld aan ABN AMRO,
- dan daalt de vordering van ABN AMRO op [bedrijf A] naar € 1.369.219 en hoeft ABN AMRO uit de verkoopopbrengst slechts dat bedrag te ontvangen
- dan resteert € 1.039.682 voor [eiser 1] c.s. en kan Rabobank zich ten laste van [eiser 1] op de helft daarvan verhalen.
Wat opvalt is dat [eiser 1] c.s. slechts op dit voorstel reageert met de mededeling dat de volgorde die de wet voorschrijft moet worden gevolgd. Dat bevreemdt omdat in het voorstel [bedrijf A] , nota bene de persoonlijke holding van [eiser 1] , er zo’n € 316.000 beter van wordt.
Als [eiser 1] c.s. niet
verplichtkan worden om deze route te volgen, neemt dat niet weg dat de weigering om die route te volgen, veel wegheeft van misbruik van bevoegdheid en in ieder geval in zijn nadeel meeweegt in de belangenafweging die gemaakt moet worden.
3.16.
In het kader van de belangenafweging is het volgende relevant.
3.16.1
De veroordeling van [eiser 1] in de bodemprocedure berust op het oordeel dat hem een
ernstig persoonlijk verwijtvalt te maken (bestuurdersaansprakelijkheid).
3.16.2
[eiser 1] en [eiser 2] waren vanaf 2014 tot in 2021 getrouwd in gemeenschap van goederen. Daarna hebben zij huwelijkse voorwaarden opgemaakt die iedere gemeenschap uitsluiten. In de eigen woorden van [eiser 1] c.s. zijn toen de risicovolle bedrijfsactiviteiten toebedeeld aan [eiser 1] en het onroerend goed aan [eiser 2] . Volgens [eiser 1] c.s. was dit omdat de gezondheid van [eiser 1] achteruitging en omdat [eiser 2] geen goed zicht meer had op de bedrijfsactiviteiten. Dit kan een legitieme reden zijn geweest. Niet uit te sluiten valt echter dat het een poging was om verhaalsmogelijkheden van schuldeisers te frustreren die zich toen al aandienden althans leken aan te dienen. Vastgesteld moet worden dat er niet al te veel tijd zit tussen het opmaken van de huwelijkse voorwaarden en het failleren van de ondernemingen van [eiser 1] .
3.16.3.
De hypotheekhouders zijn ABN AMRO en [bedrijf A] . Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het bestaan van de schuld aan ABN AMRO. Minder zeker is dit ten aanzien van [bedrijf A] . [bedrijf A] is geen willekeurige onderneming, maar de persoonlijke holding van [eiser 1] . Een schuld van [eiser 1] c.s. aan [bedrijf A] is een schuld aan die onderneming en daarvoor is een recht van hypotheek op de woning verleend. Een dergelijke constructie kan legitiem zijn, maar het kan ook een poging zijn om vermogen te onttrekken aan mogelijkheden tot verhaal door schuldeisers. De vraag die rijst is of de schuld van [eiser 1] c.s. aan [bedrijf A] bestaat en, als dat al zo is, of die inmiddels niet (deels) is afgelost. Volgens [eiser 1] c.s. is voor de aanschaf van de woning € 5.400.000 gefinancierd met een hypothecaire geldlening van de ABN AMRO Bank aan [bedrijf A] , die het geld doorleende aan [eiser 1] c.s. (€ 3.300.000) en een hypothecaire geldlening van [bedrijf A] (€ 2.100.000).
[eiser 1] c.s. beroept zich op productie 8 voor onderbouwing van de schuld aan [bedrijf A] . Dat is echter een nietszeggend stuk. Het is een eigenhandig opgesteld stuk waarop een aantal bedragen staat. Opmerkelijk is voorts dat in de dagvaarding melding wordt gemaakt van een niet met stukken onderbouwde schuld van [eiser 1] c.s. aan [bedrijf A] van € 4 miljoen. Eveneens opmerkelijk is dat in het pleidooi van [eiser 1] c.s. melding wordt gemaakt van schuldeisers die [bedrijf A] zou hebben. Dat is opmerkelijk omdat wat er in [bedrijf A] gebeurt schimmig te noemen is. Die vennootschap heeft geen werknemers, al sinds 2007 geen jaarrekeningen meer gedeponeerd en [eiser 1] zwijgt hierover in alle talen, zo volgt ook uit de pleitnota van [eiser 1] in dit kort geding. Daarin staat, naar aanleiding van het verweer van Rabobank dat de juistheid van productie 8 niet valt te controleren: “
Wat wil Rabobank dan? Wil ze al die zeker honderden onderliggende facturen en betalingsbewijzen ontvangen?” Dit betoog wekt, gelet op de constateringen ten aanzien van [bedrijf A] hiervoor, bevreemding. Zonder jaarstukken valt de economische positie van [eiser 1] niet goed vast te stellen. Rabobank stelt ook onweersproken dat [eiser 1] alleen al in Nederland betrokken is bij 60 entiteiten waarvan het merendeel al jaren geen, of niet tijdig, de cijfers publiceert.
3.16.4.
[eiser 1] zwijgt niet alleen over [bedrijf A] maar, zo maakt Rabobank aannemelijk, verleent ook niet of nauwelijks medewerking aan het verschaffen van inlichtingen over zijn inkomens- en vermogenspositie. Dat getuigt in ieder geval niet van een welwillende houding om er samen met Rabobank uit te komen. In dit verband is ook de communicatie, of beter gezegd het gebrek daaraan, over de verkoop van de woning opmerkelijk te noemen. De koopovereenkomst dateert van oktober 2024. Op 4 december 2024 vond een gesprek tussen [eiser 1] en Rabobank plaats waarin [eiser 1] niets heeft gezegd over de verkoop van de woning. Pas op 8 januari 2025 vernam Rabobank, van de
aankoopmakelaar van de koper, over de verkoop.
3.16.5.
Tot slot is relevant dat Rabobank heeft toegezegd het, volgens haar aflosroute te ontvangen bedrag, vermeerderd met rente, terug te betalen als zij in het hoger beroep in het ongelijk gesteld wordt. Rabobank wordt daartoe in staat geacht. Omgekeerd is het, zo volgt uit wat hiervoor is overwogen, nog maar zeer de vraag of dat ook voor [eiser 1] c.s. geldt.
3.17.6.
Alles afwegend leidt dit tot het oordeel dat een belangenafweging in het voordeel van Rabobank uitvalt.
3.17.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen worden afgewezen.
3.18.
[eiser 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten inclusief nakosten betalen. De proceskosten van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.661,00 (tarief complex kort geding)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.553,00
3.19.
De proceskostenveroordeling van [eiser 1] c.s. is hoofdelijk en wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.553,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiser 1] c.s. € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.4.
verklaart de veroordelingen in 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.
[2517/2009]