ECLI:NL:RBROT:2025:1866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11223075 CV EXPL 24-18090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een verbintenis uit overeenkomst met betrekking tot ANWB-lidmaatschap en oneerlijke bepalingen in algemene voorwaarden

In deze zaak vordert ANWB B.V. betaling van contributie door gedaagde, die zelf procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 103,50 voor een ANWB-lidmaatschap, dat gedaagde niet heeft betaald. ANWB stelt dat gedaagde in verzuim is geraakt na een ingebrekestelling, maar gedaagde betwist de ontvangst hiervan. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of er oneerlijke bepalingen in de algemene voorwaarden van ANWB staan. De kantonrechter oordeelt dat de gevorderde contributie wordt afgewezen voor zover deze hoger is dan het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van € 101,50. De rente wordt toegewezen vanaf 6 juli 2024, de datum na de dagvaarding. De kantonrechter wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de bepaling hierover in de algemene voorwaarden als oneerlijk wordt beschouwd. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 101,50 met wettelijke rente en in de proceskosten van € 343,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11223075 CV EXPL 24-18090
datum uitspraak: 10 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ANWB B.V.,
vestigingsplaats: ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigden: gerechtsdeurwaarders A. Niekus en mr. E. Krom,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ANWB’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 juni 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord;
  • de repliek, met een bijlage;
  • de rolbeslissing van 15 november 2024.
1.2.
[gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om te reageren op de repliek, maar dat heeft hij niet gedaan. ANWB heeft daarnaast de gelegenheid gekregen om te reageren op de rolbeslissing. Zij heeft dat ook niet gedaan.

2.Het geschil

2.1.
ANWB eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 143,50 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 103,50 en buitengerechtelijke kosten van € 40,00.
2.2.
ANWB baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft een ANWB-lidmaatschap met Wegenwacht Nederland Standaard waarvoor [gedaagde] contributie aan ANWB moet betalen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. ANWB vordert betaling van contributie ten bedrage van € 103,50 voor lidmaatschap in de periode 21 oktober 2021 tot en met 20 oktober 2022. ANWB heeft hem een factuur, herinnering, ingebrekestelling en een aanmaning verstuurd. [gedaagde] is de rente verschuldigd vanaf de vervaldatum van de ingebrekestelling. [gedaagde] is de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd omdat de aan [gedaagde] gestuurde aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en hij na ontvangst van deze aanmaning niet alsnog heeft betaald.
2.3.
[gedaagde] voert aan dat hij het lidmaatschap in 2021 heeft opgezegd omdat hij zijn auto toen heeft verkocht. [gedaagde] betwist dat hij eerder dan bij de dagvaarding bericht heeft gekregen over de vordering. Hij is daarom niet bereid om de bijkomende kosten te betalen.

3.De beoordeling

Oneerlijke bepalingen
3.1.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of in de algemene voorwaarden van ANWB oneerlijke bepalingen staan, zoals bedoeld in Richtlijn 93/13 EG. De kantonrechter moet oneerlijke bepalingen vernietigen. ANWB mag die bepaling dan niet gebruiken en ook geen beroep meer doen op aanvullend recht. [1]
3.2.
Hierna zal worden besproken welke bepalingen oneerlijk zijn en wat het gevolg is van vernietiging van die oneerlijke bepalingen voor de eis van ANWB.
[gedaagde] moet € 101,50 betalen
3.3.
[gedaagde] moet € 101,50 betalen aan ANWB, omdat [gedaagde] een lidmaatschap bij ANWB had en daarvoor moet betalen. Hierna zal worden toegelicht waarom.
3.4.
[gedaagde] is een lidmaatschap aangegaan met omschrijving ‘Wegenwacht Nederland Standaard’ bij ANWB voor de periode 21 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2021 en dit lidmaatschap zou automatisch worden verlengd als het niet wordt opgezegd. Dat is af te leiden uit de brief van 21 oktober 2020 van ANWB (productie 2A bij de dagvaarding). [gedaagde] betwist dat ook niet. [gedaagde] voert aan dat hij het lidmaatschap heeft opgezegd in 2021. ANWB betwist dat hij dit heeft gedaan. [gedaagde] heeft niets overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat dit zo is. Omdat [gedaagde] niet met stukken heeft onderbouwd dat hij het lidmaatschap heeft opgezegd, kan de kantonrechter niet vaststellen dat dat is gebeurd. Zijn verweer wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen. [gedaagde] heeft bovendien meegedeeld dat hij na de dagvaarding meteen om een betalingsregeling heeft gevraagd voor de hem kennelijk ontschoten openstaande rekening en dat hij de rekening wel wil betalen maar zonder bijkomende kosten. Voor zover [gedaagde] meent dat hij geen lidmaatschap meer heeft, omdat hij de auto in 2021 heeft verkocht, volgt de kantonrechter hem daarin niet. ANWB heeft namelijk toegelicht dat het lidmaatschap niet auto-afhankelijk, maar persoonsgebonden is; het weg doen van een auto doet het lidmaatschap niet eindigen. [gedaagde] heeft dat niet betwist. De kantonrechter moet het daarom als vaststaand aannemen. Omdat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] het lidmaatschap heeft opgezegd, gaat de kantonrechter ervan uit dat het lidmaatschap van [gedaagde] automatisch is verlengd. [gedaagde] moet daarom betalen voor het lidmaatschap voor de periode 21 oktober 2021 tot en met 20 oktober 2022.
3.5.
De gevorderde contributie wordt afgewezen voor zover deze hoger is dan het oorspronkelijk overeengekomen bedrag. Bij de rolbeslissing van 15 november 2024 is ANWB in de gelegenheid gesteld om te reageren op het oneerlijke karakter van het prijswijzigingsbeding en is ANWB in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het wel of niet toepassen van dit beding. ANWB heeft geen gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om te reageren. Uit productie 1 bij de dagvaarding valt af te leiden dat het geldende tarief in 2020 voor een Wegenwachtpakket Nederland Standaard € 101,50 per jaar was. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] in 2020 een lidmaatschap heeft afgesloten voor € 101,50 aan contributie per jaar. ANWB vordert € 103,50 aan contributie. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat ANWB het prijswijzigingsbeding heeft toegepast en de contributie met € 2,00 heeft verhoogd. De bepaling uit de algemene voorwaarden op grond waarvan ANWB het abonnementsgeld heeft verhoogd, is oneerlijk omdat ANWB een prijs met [gedaagde] heeft afgesproken voor een bepaalde periode en zij op grond van deze bepaling die prijs eenzijdig en zonder vermelding van een (geldige) reden mag verhogen, zonder dat de consument de overeenkomst mag beëindigen. Daarmee staan de rechten en verplichtingen van partijen niet langer in een redelijke verhouding tot elkaar. De kantonrechter zal deze bepaling daarom vernietigen. Van de vordering is € 2,00 niet toewijsbaar.
[gedaagde] moet rente betalen
3.6.
De rente zoals gevorderd door ANWB wordt afgewezen. [gedaagde] moet wel de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW betalen over een bedrag van € 101,50 vanaf 6 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald. Hierna zal worden toegelicht waarom.
3.7.
ANWB stelt dat zij op 8 december 2021 een ingebrekestelling aan [gedaagde] heeft gestuurd. ANWB stelt dat [gedaagde] in verzuim is als hij binnen 15 dagen na ontvangst van de ingebrekestelling van 8 december 2021 niet heeft betaald. [gedaagde] betwist dat hij de ingebrekestelling heeft ontvangen.
Het uitgangspunt is de ontvangsttheorie zoals omschreven in artikel 3:37 lid 3 BW. Volgens de ontvangsttheorie moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (zoals een ingebrekestelling) om haar werking te hebben, de geadresseerde hebben bereikt, tenzij het niet bereiken het gevolg is van een voor rekening en risico van de geadresseerde komende omstandigheid. Gelet op de betwisting van [gedaagde] had het op de weg van ANWB gelegen om haar stelling dat [gedaagde] de ingebrekestelling van 8 december 2021 heeft ontvangen, nader te onderbouwen.
3.8.
Niet is vast komen te staan dat [gedaagde] de ingebrekestelling van 8 december 2021 heeft ontvangen, en daarom is hij niet in verzuim geraakt op de zestiende dag na het versturen van de ingebrekestelling. [gedaagde] is daarom niet vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd. Vast staat dat [gedaagde] de factuur en bijbehorende ingebrekestelling heeft ontvangen met de dagvaarding die op 20 juni 2024 is betekend. De wettelijke rente is daarom verschuldigd vanaf 16 dagen na de dag van de dagvaarding, 6 juli 2024.
[gedaagde] hoeft geen incassokosten te betalen
3.9.
De bepaling over de buitengerechtelijke kosten is oneerlijk. De bepaling wijkt namelijk in het nadeel van de consument af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW) of wekt die indruk. Een bepaling die de handelaar recht geeft op buitengerechtelijke kosten is op zich toegestaan, maar dan moet wel zijn voldaan aan de volgende voorwaarden. De bepaling mag de handelaar geen recht geven op een hoger bedrag dan is toegestaan op grond van de wet. Wel is toegestaan dat in de bepaling geen bedragen worden genoemd of als voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de wet. De bepaling moet ook niet de indruk wekken dat de handelaar eerder dan op grond van de wet recht krijgt op een vergoeding. Als er iets staat over het moment waarop de kosten verschuldigd worden, dan moet uit de bepaling dus blijken dat de consument die vergoeding pas verschuldigd wordt nadat hij nog een kans heeft gekregen om binnen veertien dagen alsnog te betalen. Aan deze voorwaarden is hier niet voldaan. De bepaling is daarom oneerlijk zodat de vergoeding voor incassokosten wordt afgewezen.
[gedaagde] moet proceskosten betalen
3.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan ANWB moet betalen op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 80,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 40,00) en € 20,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 343,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat ANWB dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ANWB te betalen € 101,50 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 101,50 vanaf 6 juli 2024, tot de dag dat het bedrag volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van ANWB worden begroot op € 343,54;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
64266

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68