ECLI:NL:RBROT:2025:1847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1732 - FT RK 24/1733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een huurder onder beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een huurder die onder beschermingsbewind staat. De verzoeker had op 4 december 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank tot ontruiming van zijn huurwoning, dat op 17 oktober 2024 was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur van januari 2025 tijdig was betaald en dat de verzoeker onder beschermingsbewind staat, wat de kans vergroot dat hij ook de komende huurtermijnen tijdig zal voldoen. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft de rechtbank de verweerster, Custodian Vesteda Fund I B.V., gehoord, die zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor de verzoeker, aangezien er een dreiging van ontruiming bestond. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verweerster. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 januari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 december 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 december 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 januari 2025.
Ter zitting van 21 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw M. Van den Bergh, werkzaam bij Schuldvangnet B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Mevrouw M.W. Landegent, werkzaam bij Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders B.V. heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank op 7 januari 2025 een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift is medegedeeld dat er namens
Custodian Vesteda Fund I B.V., gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoeker heeft een inkomen van € 1.697,- netto per maand. De kale huur bedraagt
€ 972,66 per maand. De huur van januari 2025 is op 23 december 2024 tijdig betaald. Daarnaast staat verzoeker sinds 5 december 2024 onder beschermingsbewind, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft verweerster aangegeven zich te refereren naar het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 22 november 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 december 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 oktober 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van januari 2025 is op 23 december 2024 tijdig betaald. Daarnaast is er sprake van beschermingsbewind, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 oktober 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
4 december 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.