In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een huurder die onder beschermingsbewind staat. De verzoeker had op 4 december 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank tot ontruiming van zijn huurwoning, dat op 17 oktober 2024 was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur van januari 2025 tijdig was betaald en dat de verzoeker onder beschermingsbewind staat, wat de kans vergroot dat hij ook de komende huurtermijnen tijdig zal voldoen. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft de rechtbank de verweerster, Custodian Vesteda Fund I B.V., gehoord, die zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor de verzoeker, aangezien er een dreiging van ontruiming bestond. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verweerster. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond.