ECLI:NL:RBROT:2025:1845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1729 – FT RK 24/1730
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op huurbetaling en bescherming van de huurder onder beschermingsbewind

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet. Verzoeker vroeg om een moratorium van zes maanden op de huurbetalingen, omdat hij in financiële problemen verkeerde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huur voor december 2024 te laat had betaald en de huur voor januari 2025 had gestorneerd. Ondanks deze achterstanden, oordeelde de rechtbank dat verzoeker nu onder beschermingsbewind staat en dat dit een positieve ontwikkeling is. De rechtbank besloot verzoeker een laatste kans te geven om in zijn huurwoning te blijven wonen, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. De rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis en verlengde de huurovereenkomst voor de duur van zes maanden. Tevens verklaarde de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar gaf aan dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 januari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 december 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 december 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 januari 2025.
Ter zitting van 21 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer J. Vermeulen, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens Woningstichting Samenwerking Vlaardingen (hierna: deurwaarder);
  • mevrouw J. Hengel, werkzaam bij Woningstichting Samenwerking Vlaardingen, gevestigd te Vlaardingen (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft een inkomen van circa € 2.600,- netto per maand en de kale huur bedraagt
€ 994,- per maand. De huur van december 2024 is op 23 december 2024 betaald. De huur van januari 2025 is gestorneerd. Verzoeker staat sinds 13 november 2024 onder beschermingsbewind. Het opstarten van het beschermingsbewind heeft een aantal weken geduurd, maar de lopende termijnen zullen vanaf februari 2025 door de beschermingsbewindvoerder tijdig worden voldaan. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er structureel te weinig wordt betaald aan huur. Daarnaast is de huurachterstand aanmerkelijk opgelopen sinds het vonnis van de kantonrechter. Verzoeker is sinds oktober 2022 woonachtig in de woning en had in april 2023 al een huurachterstand laten ontstaan van zes maanden. Hierop heeft verzoeker hulp gekregen vanuit vroegsignalering waarna schuldhulpverlening is opgestart. Verweerster heeft een aanbod gekregen van verzoeker dat na tien dagen weer is ingetrokken. Het schuldhulpverleningstraject is toen beëindigd. Verweerster heeft er dan ook geen vertrouwen meer in dat het schuldhulpverleningstraject deze keer wel zal slagen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 4 november 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 december 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 augustus 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van december 2024 is, weliswaar te laat, betaald. De huurbetaling van januari 2025 is gestorneerd. De rechtbank vindt dit een kwalijke zaak die niet getuigt van een saneringsgezinde houding. Echter is voor de rechtbank ter zitting voldoende duidelijk geworden dat er bij verzoeker sprake is van onkunde en geen onwil. De rechtbank oordeelt dan ook dat het een goede ontwikkeling is dat verzoeker nu beschermingsbewind heeft. De rechtbank wil verzoeker daarom de laatste kans geven om in zijn huurwoning te blijven wonen. Doordat het beschermingsbewind inmiddels operationeel is, is ook voldoende gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 1 augustus 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
4 december 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.