ECLI:NL:RBROT:2025:1838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
09.236575.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal in vereniging met geweld

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal in vereniging. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 20 oktober 2021 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte betrokken was. De verdachte beschikte over foto's van de woning en informatie over de bewoners, en was aanwezig op de locatie ten tijde van de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een cruciale rol speelde in de diefstal, maar sprak hem gedeeltelijk vrij van de geweldshandelingen die tijdens de inbraak plaatsvonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor de eerste benadeelde partij vaststelde op €500,- en voor de tweede benadeelde partij op €41.788,52. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 09.236575.22
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen van de overval ontbreekt, nu de omschrijving van de dader door de aangeefster niet past in het profiel van de verdachte, er geen connectie is tussen de zwarte Audi en de overval of het telefoonnummer eindigend op … [nummer] en de verdachte, het opgenomen OVC-gesprek niet belastend is en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als onbetrouwbaar terzijde dient te worden geschoven.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het alternatieve scenario van de verdachte niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en niet door bewijsmiddelen uit het dossier kan worden weerlegd of uitgesloten.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier is vast komen te staan dat op 20 oktober 2021 is ingebroken op [adres] . Bij deze inbraak werd geweld gebruikt door de twee inbrekers. De slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , werden hierbij vastgebonden en met een vloeistof bespoten. [slachtoffer 2] is mishandeld en heeft een gebroken neus en oogkas opgelopen.
Over de betrokkenheid van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting blijkt dat hij van medeverdachte [medeverdachte 1] foto’s heeft ontvangen van het toegangshek en de achterzijde van de woning aan [adres] en van goederen in de woning. De inbrekers zijn via de achterzijde van de woning binnengekomen en een deel van de goederen op de foto’s is door hen gestolen. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de overval op 20 oktober 2021 in de buurt van de woning aan [adres] aanwezig is geweest met medeverdachte [medeverdachte 2] , hetgeen wordt bevestigd door het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van zijn telefoonnummer. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte heeft gezegd dat hij ging stelen en dat zij hem heeft verteld hoe de woning aan [adres] eruit ziet. De verdachte heeft verder zowel bij de politie als ter terechtzitting aangegeven dat hij een criminele carrière in onder andere inbraken heeft.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, te weten dat hij op 20 oktober 2021 op mevrouw [medeverdachte 1] aan het wachten was om haar na haar werk op te halen en vervolgens goud van haar heeft gekocht en dat hij eerder foto’s van goud en antiek van haar had gekregen omdat hij in de handel in goud en antiek zit, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Bovendien blijkt uit de verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] dat deze ten tijde van de overval niet in Den Haag is geweest.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte een van de twee mannen is geweest die zich in de woning bevond ten tijde van de overval. De verklaring van de aangeefster [aangeefster] waarin een signalement van de overvallers wordt gegeven, is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte betrokken was bij de diefstal als medepleger. De verdachte beschikte over foto’s en informatie over voor- en achterzijde van de woning en goederen in de woning en informatie over de bewoners en was aanwezig op de locatie ten tijde van de diefstal. Hij vervulde hiermee een cruciale rol van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte ook (voorwaardelijk) opzet had op het gebruik van geweld tijdens de diefstal. Weliswaar bestaat bij een woninginbraak een kans op enig gebruik van geweld door daders of slachtoffers, maar de rechtbank heeft op basis van het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten gevonden om de slotsom te wettigen dat die kans in dit geval aanmerkelijk zou zijn geweest.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het medeplegen van de geweldshandelingen. De rechtbank verwerpt het overige verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 oktober 2021 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meerdere sieraden en erfstukken,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden
heeft weggenomen uit de woning aan [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal uit een woning in vereniging. De verdachte kreeg van de medeverdachte [medeverdachte 1] foto’s en informatie over de woning, de daarin aanwezige waardevolle goederen en over de bewoners om de inbraak mogelijk te maken. De verdachte wist dat de bewoners ten tijde van de inbraak thuis zouden zijn en ook dat het om oudere en kwetsbare bewoners ging. Dit is een ernstig feit. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van afschuw en onveiligheid in de samenleving. Deze gevoelens zullen niet in de laatste plaats leven bij ouderen nu de slachtoffers behoorden tot deze kwetsbare groep.
7.3.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de belangrijke rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde feit, de aanzienlijke materiële schade en de grote impact die het bewezenverklaarde feit heeft gemaakt op de kwetsbare slachtoffers, hetgeen op indringende wijze naar voren kwam uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . De rechtbank komt tot een fors lagere straf dan door de officier van justitie geëist omdat zij niet bewezen acht dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik van geweld tijdens de diefstal.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vordering [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd en redelijk. De vordering dient daarom geheel te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
8.1.3.
Beoordeling
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank acht echter niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik van geweld tijdens de diefstal. Nu het grootste deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade ziet op schade die is ontstaan door dit geweld, zal de rechtbank de immateriële schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 500,-.
Nader onderzoek naar de omvang van het overige deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en veroordeling kosten
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 oktober 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van
€ 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
8.2.
Vordering [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50.636,77 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd en redelijk. De vordering dient daarom geheel te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de post van € 18.258,- en € 7.200,- aan materiële kosten te worden afgewezen nu deze niet is onderbouwd. Ook dient de gevraagde € 570,- voor het herstel van het hekwerk in verband met een vernieling te worden afgewezen, nu deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het ten laste gelegde feit.
8.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank (t.a.v. de gestolen sieraden, schoonmaak en vervanging van het tapijt, beveiligingssysteem en schutting) ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet voldoende is weersproken, wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van €41.288,52.
Het is de rechtbank onvoldoende gebleken welk deel van de gevorderde kosten voor de psycholoog en eigen bijdrage voor de zorgverzekering rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde strafbare feiten. Nader onderzoek naar dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank acht echter niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik van geweld tijdens de diefstal. Nu het grootste deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade ziet op schade die is ontstaan door dit geweld, zal de rechtbank de immateriële schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 500,-.
Nader onderzoek naar het overige deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en veroordeling kosten
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 oktober 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 41.788,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 36f, 47 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 41.788,52 (zegge: eenenveertigduizend zevenhonderdachtentachtig euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit € 41.288,52 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 41.788,52 (hoofdsom zegge: eenenveertigduizend zevenhonderdachtentachtig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 41.788,52 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
243 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden en/of erfstukken,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen uit de woning aan [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een hand op de mond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te leggen en/of
- een branderige en/of irriterende vloeistof in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te spuiten en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met kracht te duwen en/of te trekken en/of
- de handen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (met kracht) op de rug te plaatsen en/of de handen en/of benen (met tie-rips en/of tape) vast te binden en/of
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (al dan niet met een voorwerp) te slaan, stompen en/of schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een
gebroken oogkas van die [slachtoffer 2] , ten gevolge heeft gehad.