ECLI:NL:RBROT:2025:1832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/10/686486 / HA ZA 24-834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op arbitragebeding mogelijk in strijd met redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 2 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen AW Verheij Infra B.V. en Dura Vermeer Infra Regionale Projecten B.V. naar aanleiding van een onderaannemingsovereenkomst. De procedure is gestart door AW Verheij, die Dura Vermeer in vrijwaring heeft gedagvaard in verband met een vordering van HSM Verhuur- en Aannemingsbedrijf B.V. tegen AW Verheij. Dura Vermeer heeft zich in het incident beroepen op een arbitragebeding in de onderaannemingsovereenkomst, en heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere de toepasselijkheid van de UAV 2012 en de specifieke bepalingen in de onderaannemingsovereenkomst aan de orde zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam als opdrachtgever betrokken is bij het project, maar dat dit niet automatisch betekent dat zij ook partij is in het geschil tussen Dura Vermeer en AW Verheij. De rechtbank heeft de uitleg van het arbitragebeding en de voorwaarden waaronder de rechtbank bevoegd zou zijn, zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Dura Vermeer zich terecht op het arbitragebeding beroept, en dat AW Verheij onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat een beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft Dura Vermeer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stellingen van AW Verheij voordat een definitieve beslissing wordt genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686486 / HA ZA 24-834
Vonnis in incident van 12 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AW VERHEIJ INFRA B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A.J.M. Jonk te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DURA VERMEER INFRA REGIONALE PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.P.C.W. Strang te Rotterdam.
Partijen zullen hierna AW Verheij en Dura Vermeer genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 september 2024, met producties 1 tot en met 7;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende akte overlegging producties, van Dura Vermeer;
  • de antwoordconclusie in het onbevoegdheidsincident van AW Verheij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente Rotterdam heeft voor zichzelf (en namens RET) opdracht gegeven aan en een aannemingsovereenkomst gesloten met Dura Vermeer met betrekking tot het project dat bekend staat als ‘Riool- en spoorvernieuwing Katendrechtse Lagendijk’ (hierna: het project). Op het project is de UAV 2012 van toepassing verklaard. In de UAV 2012 is onder paragraaf 49 bepaald:
“§ 49. Beslechting van geschillen
1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen
uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen
als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de overeenkomst of van
overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en
aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het
arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zoals dit drie maanden voor
de dag van aanbesteding luidt.
3. De aannemer, die een geschil betreffende de eindafrekening aan de in het tweede lid
genoemde Raad ter beslechting voorlegt, nadat de opdrachtgever zijn definitieve beslissing
omtrent de eindafrekening schriftelijk ter kennis van de aannemer heeft gebracht, is niet
ontvankelijk in hetgeen hij meer of anders vordert dan die eindafrekening inhoudt, indien hij
het geschil aanhangig maakt later dan zes maanden nadat de opdrachtgever bij
aangetekende brief de aandacht van de aannemer op deze termijn heeft gevestigd, tenzij
de vordering voortvloeit uit een omstandigheid, welke eerst na het verloop van die termijn
is gebleken.”
2.2.
In het RAW-bestek van het project is onder 01 01 01 08 afgeweken van paragraaf 49 van de UAV 2012. In 01 01 01 08 is het volgende bepaald:
“Het bepaalde in paragraaf 49 leden 1, 4 en 5 van de UAV 2012 vervalt. In paragraaf 49 leden 2 en 3, paragraaf 43a lid 4, paragraaf 48 lid 2 en paragraaf 50 lid 1 van de UAV 2012 wordt "de Raad van Arbitrage voor de Bouw" vervangen door "de bevoegde rechter te Rotterdam.”
2.3.
In juni 2021 heeft Dura Vermeer in het kader van de uitvoering van de met het project gemoeide rioolwerkzaamheden als opdrachtgever een overeenkomst gesloten met AW Verheij als onderaannemer (hierna: de onderaannemingsovereenkomst). In artikel 5.12 van de onderaannemingsovereenkomst is het volgende bepaald:
“Eventuele geschillen, ook die welke slechts door één partij als zodanig worden beschouwd, zullen worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw, tenzij Opdrachtgever met Principaal anders is overeengekomen en Principaal ook partij is in het geschil, in welk geval de regeling zoals tussen Opdrachtgever en Principaal geldt gehanteerd zal worden."
2.4.
Tussen AW Verheij als opdrachtgever en HSM Verhuur- en Aannemingsbedrijf B.V. (hierna: HSM) als opdrachtnemer (onderonderaannemer) is vervolgens een overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de onderonderaannemingsovereenkomst).
2.5.
Op 24 april 2024 heeft HSM AW Verheij voor de rechtbank Rotterdam gedagvaard, bekend onder zaak- en rolnummer 678318 HA ZA 24-367 (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak vordert HSM van AW Verheij – onder andere – betaling van een bedrag van € 379.443,81. Dit bedrag zou AW Verheij aan HSM verschuldigd zijn in verband met door HSM in opdracht van AW Verheij uitgevoerde rioolwerkzaamheden. De
onderonderaannemingsovereenkomst ligt ten grondslag aan de door HSM jegens AW Verheij ingestelde vorderingen.
2.6.
Op 24 september 2024 heeft AW Verheij, naar daartoe verkregen toestemming, Dura Vermeer voor de rechtbank Rotterdam in vrijwaring gedagvaard (hierna: de vrijwaringszaak).

3.De vorderingen in de vrijwaringszaak

3.1.
In de vrijwaringszaak vordert AW Verheij om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voorwaardelijk, te weten onder de voorwaarde dat in de zaak waarin HSM AW Verheij heeft gedagvaard, vast is komen te staan dat AW Verheij enig bedrag aan HSM dient te voldoen:
I. Dura Vermeer te veroordelen al hetgeen aan AW Verheij te vergoeden waartoe AW Verheij in de hoofdzaak wordt veroordeeld;
II. Dura Vermeer te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
3.2.
AW Verheij legt aan deze vorderingen ten grondslag dat Dura Vermeer veel meer en veel directer dan AW Verheij betrokken is geweest bij de uitvoering van het project, met name waar het de door HSM uitgevoerde werkzaamheden betreft.
3.3.
Dura Vermeer heeft in de vrijwaringszaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
Dura Vermeer vordert de rechtbank Rotterdam zich, conform artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen in de vrijwaringszaak. Volgens Dura Vermeer is op grond van het arbitragebeding in artikel 5.12 van de onderaannemingsovereenkomst niet de rechtbank Rotterdam, maar de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: RvA) bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De in artikel 5.12 genoemde uitzonderingen zijn in dit geschil niet van toepassing.
4.2.
AW Verheij voert gemotiveerd verweer.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Uit artikel 1022 Rv volgt dat de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt
waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaart indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
5.2.
In de rechtsverhouding tussen Dura Vermeer en AW Verheij geldt, zoals vastgelegd in artikel 5.12 de onderaannemingsovereenkomst, als uitgangspunt dat de RvA de bevoegde instantie is voor geschillenbeslechting. Op dit uitgangspunt is echter een uitzondering mogelijk, mits aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
de opdrachtgever, in dit geval Dura Vermeer, met de principaal, in dit geval de Gemeente Rotterdam (en RET), “anders is overeengekomen” en
de principaal, oftewel de Gemeente Rotterdam, “ook partij is in het geschil”.
In dat geval geldt de regeling die tussen de Gemeente Rotterdam en Dura Vermeer is overeengekomen en is de rechtbank Rotterdam bevoegd.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dura Vermeer en de Gemeente Rotterdam zijn immers overeengekomen dat geschillen worden voorgelegd aan de rechtbank Rotterdam (zie onder 2.2). Partijen twisten daarentegen of ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, te weten of de Gemeente Rotterdam partij is in het geschil. Partijen twisten over de uitleg en bedoeling van deze bepaling. Volgens Dura Vermeer is de Gemeente Rotterdam geen partij in het geschil tussen partijen, omdat zij geen procespartij is. AW Verheij deelt dit standpunt niet. Volgens haar moet deze voorwaarde zo worden uitgelegd dat hieraan is voldaan als de Gemeente Rotterdam op enigerlei wijze betrokken is bij het geschil tussen partijen. AW Verheij stelt dat hiervan sprake is, omdat Dura Vermeer het project van de Gemeente Rotterdam heeft aangenomen en de Gemeente Rotterdam een financieel belang heeft bij de uitkomst van het geschil tussen Dura Vermeer en AW Verheij. Dit is door Dura Vermeer betwist.
5.4.
Voor de beoordeling van de vraag of ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, komt het aan op een uitleg van de tussen partijen overeengekomen geschillenbeslechtingsregeling in artikel 5.12 van de onderaannemingsovereenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Die maatstaf houdt (in dit geval) in dat het bij de uitleg van artikel 5.12 niet alleen gaat om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, maar dat het ook aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
5.5.
Daarbij wordt vooropgesteld dat de onderaannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen professionele partijen en dat niet is gebleken dat over de tekst van de geschillenbeslechtingsregeling is onderhandeld. Dat betekent dat de taalkundige betekenis van de tekst van de regeling in beginsel van groot belang is.
5.6.
Artikel 5.12 genaamd “Wijzigingen/Geschillen” gaat (onder meer) om de vraag aan welke instantie geschillen tussen Dura Vermeer en AW Verheij moeten worden voorgelegd. Uitgangspunt van artikel 5.12 is dat hun onderlinge geschillen worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw (“RvA”). Dat is de hoofdregel. Hierop geldt in dit geval een uitzondering als de Gemeente Rotterdam ook “partij is bij het geschil”. Dan geldt tussen Dura Vermeer en AW Verheij de geschillenregeling zoals die geldt tussen de Gemeente Rotterdam en Dura Vermeer en is de rechtbank Rotterdam bevoegd. Een redelijke uitleg van het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente Rotterdam hiervoor als procespartij betrokken moet zijn wil aan deze tweede voorwaarde van artikel 5.12 zijn voldaan. In dat geval is pas sprake van een conflicterende situatie waarvoor artikel 5.12 een speciale regeling kent op grond waarvan niet de RvA, maar de rechtbank Rotterdam bevoegd is. Dat is ook de uitleg van Dura Vermeer.
5.7.
Van de in artikel 15.2 bedoelde uitzondering kan dan bijvoorbeeld sprake zijn als de Gemeente Rotterdam Dura Vermeer dagvaart en Dura Vermeer vervolgens AW Verheij in het geschil wil betrekken, of als AW Verheij in dat geschil zou willen tussenkomen of zich zou willen willen voegen, of ingeval Dura Vermeer de Gemeente Rotterdam en AW Verheij in rechte wil betrekken. In die gevallen is het logisch en efficiënt dat de geschillenregeling tussen de Gemeente Rotterdam en Dura Vermeer dan ‘voorgaat’ en ook geldt in de relatie tussen Dura Vermeer en AW Verweij zodat één rechtsprekende instantie zich over het geschil tussen partijen uitlaat. Dat een van deze gevallen zich voordoen is niet gesteld of gebleken. De Gemeente Rotterdam is niet betrokken bij het geschil – noch als eiseres noch als gedaagde. Dura Vermeer heeft in haar incidentele conclusie bovendien verklaard dat zij de Gemeente Rotterdam niet in rechte zal betrekken. Zij stelt ook geen geschil met de Gemeente Rotterdam te hebben. Dat de Gemeente Rotterdam, zoals AW Verheij stelt, wel partij is bij het geschil omdat zij (mogelijk uiteindelijk) een (financieel) belang zou hebben bij de uitkomst van de onderhavige procedure, is, wat daar ook van zij, in het licht van voorgaande uitleg onvoldoende om te concluderen dat van de uitzondering in artikel 5.12 sprake is. Dit betekent dat op grond van artikel 5.12 de RvA de bevoegde instantie is.
5.8.
Van een onduidelijkheid tussen de projectovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en Dura Vermeer en artikel 5.12 van de onderaannemingsovereenkomst die met zich brengt dat er een andere uitleg aan artikel 5.12 moet worden gegeven, is geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is AW Verheij bij tekening van de onderaannemingsovereenkomst akkoord gegaan met de daarin opgenomen geschillenregeling en had zij, als zij die niet begreep, of daarover vragen had, dat toen moeten aankaarten. Dat heeft zij klaarblijkelijk niet gedaan en de gevolgen ervan komen in beginsel voor haar risico.
5.9.
AW Verheij heeft tot slot nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Dura Vermeer zich in dit geval kan beroepen op het arbitragebeding in artikel 5.12 (artikel 6:248 lid 2 BW). Volgens AW Verheij leidt de onderlinge belangenafweging, zo begrijpt de rechtbank, tot de conclusie dat haar belangen in dat geval op een onaanvaardbare wijze worden geschaad in verhouding tot het geringe belang dat Dura Vermeer heeft bij honorering van haar beroep.
5.10.
Bij de beantwoording van de vraag of een beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, geldt dat een partij die zich op een overeengekomen arbitragebeding beroept, daarvoor geen bijzonder belang te stellen. Het is aan degene die zich op de terzijdestelling van het arbitragebeding beroept, in dit geval AW Verheij, om de feiten en omstandigheden te stellen – en indien nodig te bewijzen – op grond waarvan het beroep op het arbitragebeding onaanvaardbaar is. Van onaanvaardbaarheid is vorenbedoelde zin is slechts in bijzondere omstandigheden sprake. De rechter moet hierbij de omstandigheden van het geval wegen en de nodige terughoudendheid betrachten. Terughoudendheid geldt in het bijzonder bij professioneel of commercieel handelende partijen.
5.11.
Het enkele feit dat in een geval als het onderhavige, de hoofdprocedure bij de overheidsrechter aanhangig is en de vrijwaringsprocedure aan arbiters moet worden voorgelegd, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Dat de proceseconomie in de regel gediend is bij de behandeling van de hoofd- en vrijwaringszaak door dezelfde instantie, levert op zichzelf onvoldoende grond op om daarom al te concluderen tot onaanvaardbaarheid van het beroep op het arbitragebeding. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist. In dit geval beroept AW Verheij zich specifiek op de volgende bijzondere feiten en omstandigheden:
  • Dura Vermeer eiste dat AW Verheij aparte overeenkomsten met Dura Vermeer en HSM zou afsluiten. Dura Vermeer wilde niet zelfstandig (direct) met HSM contracteren.
  • AW Verheij had weinig tot geen betrokkenheid bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze werden voornamelijk door HSM, vaak in overleg met Dura Vermeer, uitgevoerd.
  • AW Verheij fungeerde daarom vooral als tussenpersoon voor administratieve en financiële zaken, zoals termijnen, facturen, afwijkingen en meerwerk tussen Dura Vermeer en HSM.
  • Dura Vermeer is (daardoor) veel beter op de hoogte van de feiten en omstandigheden en kan beter verweer voeren tegen de vorderingen van HSM dan AW Verheij.
  • AW Verheij kan op grond van het voorgaande mogelijk geen sterk inhoudelijk verweer voeren tegen de vorderingen van HSM, nu zij niet direct betrokken was bij de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden. Zij is daarvoor afhankelijk van Dura Vermeer, maar die geeft nu niet thuis en wil AW Verheij dwingen tot een losstaande arbitrageprocedure bij de RVA.
  • Het accepteren van de onbevoegdheidsclaim zou Dura Vermeer in staat stellen zich te onttrekken aan verantwoordelijkheden uit de onderaannemingsovereenkomst, waardoor AW Verheij in haar verdediging tegen HSM benadeeld wordt.
5.12.
Dura Vermeer heeft nog niet op deze stellingen kunnen reageren. Voordat de rechtbank over het beroep van AW Verheij op artikel 6:248 lid 2 BW zal oordelen, zal zij Dura Vermeer daarom eerst in de gelegenheid stellen hierop bij akte te reageren. Dura Vermeer mag een akte nemen van maximaal vier A-4 enkel over het door AW Verheij gedane beroep op artikel 6:248 lid 2 BW.
5.13.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
26 februari 2025voor de onder 5.12 bedoelde akte aan de zijde van Dura Vermeer,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
3870/3070/3455