ECLI:NL:RBROT:2025:1817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1770 – FT RK 24/1771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een huurder in een dreigende ontruiming situatie

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een huurder, een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 9 december 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een dreigende situatie was ontstaan door een vonnis van 31 oktober 2024 dat ontruiming van zijn huurwoning toestond. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 was de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker de huur van januari 2025 tijdig had betaald en dat er budgetbeheer zou worden opgestart, wat de kans vergrootte dat toekomstige huurbetalingen ook tijdig zouden plaatsvinden.

De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Verzoeker had belang bij het blijven wonen in zijn huurwoning en het doorlopen van een minnelijk schuldhulpverleningstraject, terwijl verweerster belang had bij de uitvoering van het ontruimingsvonnis. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker zwaarder woog, gezien de omstandigheden en de toezegging van budgetbeheer. Daarom werd het verzoek om een moratorium toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig voldaan zouden worden. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 januari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 december 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 9 december 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 januari 2025.
Ter zitting van 21 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij het Wijkteam;
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Antes.
Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Eveneens zijn De Best & Partners B.V. (hierna: gerechtsdeurwaarder) en Ad Hoc Verhuur B.V. die het exploot hebben uitgebracht, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, ook niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit een PW-uitkering. De kale huur bedraagt € 483,80 per maand. De huur van januari 2025 is op 19 december 2024 tijdig door verzoeker betaald. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat budgetbeheer zal worden opgestart, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de toekomstige huurbetalingen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 26 november 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 december 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 oktober 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft de huur van januari 2025 tijdig op 19 december 2024 betaald. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 oktober 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
9 december 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.