Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een huurder, een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 9 december 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een dreigende situatie was ontstaan door een vonnis van 31 oktober 2024 dat ontruiming van zijn huurwoning toestond. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 was de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker de huur van januari 2025 tijdig had betaald en dat er budgetbeheer zou worden opgestart, wat de kans vergrootte dat toekomstige huurbetalingen ook tijdig zouden plaatsvinden.
De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Verzoeker had belang bij het blijven wonen in zijn huurwoning en het doorlopen van een minnelijk schuldhulpverleningstraject, terwijl verweerster belang had bij de uitvoering van het ontruimingsvonnis. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker zwaarder woog, gezien de omstandigheden en de toezegging van budgetbeheer. Daarom werd het verzoek om een moratorium toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig voldaan zouden worden. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.