ECLI:NL:RBROT:2025:1793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/10/692194 / KG ZA 25-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aandeelhouders en bestuurders van een bakkerij B.V. over informatieverstrekking en overdracht van domeinnaam en bedrijfsaccounts

In deze zaak, die op 12 februari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [holding A] en [bedrijf B], waarbij de eiseres, [holding A], vorderingen heeft ingesteld tegen [bedrijf B] en enkele gedaagden. De zaak betreft een geschil tussen aandeelhouders en bestuurders van een bakkerij B.V. die is opgericht door [gedaagde 1], [persoon A] en [persoon B]. In de zomer van 2024 ontstond er een conflict tussen [gedaagde 1] en de andere aandeelhouders, wat leidde tot het ontslag van [holding A] als bestuurder. [holding A] vordert in conventie dat [bedrijf B] financiële informatie verstrekt, terwijl [bedrijf B] in reconventie vordert dat [gedaagde 1] c.s. een rectificatie plaatst en bepaalde bedrijfsaccounts overdraagt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf B] verplicht is om de gevraagde financiële gegevens te verstrekken aan [holding A], omdat deze informatie noodzakelijk is voor het doen van voorstellen aan de andere aandeelhouders. De vordering van [bedrijf B] tot rectificatie is afgewezen, omdat de uitlatingen van [gedaagde 1] onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Tevens is geoordeeld dat de domeinnaam en de webhosting aan [bedrijf B] moeten worden overgedragen, maar dat de persoonlijke social media-accounts van [gedaagde 1] niet onder deze verplichting vallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692194 / KG ZA 25-9
Vonnis in kort geding van 12 februari 2025
in de zaak van
[holding A] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. F.V. Schouten te Rotterdam,
tegen
[bedrijf B] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten: mrs. D.E. Koçer en I.J. den Toom te Rotterdam,
en na oproeping op grond van artikel 118 Rv:

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde 3] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in reconventie,
advocaat: mr. F.V. Schouten te Rotterdam.
Partijen worden hierna ook [holding A] , [bedrijf B] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd. [gedaagde 1] , [holding A] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden hierna aangeduid als [gedaagde 1] c.s.
De zaak in het kort
[gedaagde 1] , [persoon A] en [persoon B] richten in december 2023 [bedrijf B] op, die de bakkerij van [bedrijf B] vof voortzet. Hun persoonlijke holdings zijn de bestuurders en aandeelhouders van de vennootschap. In de zomer van 2024 ontstaat een conflict tussen [gedaagde 1] enerzijds en [persoon A] en [persoon B] anderzijds. Begin november wordt de persoonlijke holding van [gedaagde 1] , [holding A] , ontslagen als bestuurder en start [gedaagde 1] een nieuwe onderneming, [naam onderneming] . [holding A] vordert in conventie dat [bedrijf B] financiële informatie aan haar verstrekt. Die vordering wordt grotendeels toegewezen. [holding A] wil die informatie als aandeelhouder en met het oog op een mogelijke overname van de aandelen van de andere aandeelhouders. Voor dat laatste heeft zij informatie nodig om voorstellen te kunnen doen.
In reconventie vordert [bedrijf B] dat [gedaagde 1] c.s. een rectificatie plaatst bij een statement van [gedaagde 1] op social media over het conflict. De voorzieningenrechter wijst die vordering af, omdat het statement valt binnen de grenzen van vrijheid van meningsuiting. Verder vordert [bedrijf B] dat [gedaagde 1] c.s. de webhosting en diverse accounts aan haar overdraagt. De vordering wordt toegewezen, met uitzondering van de persoonlijke Instagram- en Tiktok-accounts van [gedaagde 1] .

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 januari 2025, met producties,
  • het oproepingsexploot van 16 januari 2025, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [bedrijf B] , met producties,
  • de eis in reconventie van [bedrijf B] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , met producties,
  • de akte overlegging nadere producties van [holding A] , met producties,
  • de akte overlegging productie van [bedrijf B] , met een productie,
  • de pleitaantekeningen van mr. Schouten,
  • de spreekaantekeningen van mrs. Koçer en Den Toom.
1.2.
[bedrijf B] heeft bij incidentele conclusie gevorderd om haar toe te staan om [gedaagde 1] , [bedrijf C] . en [bedrijf D] . op grond van artikel 118 Rv in reconventie als partij op te roepen. De voorzieningenrechter heeft dit toegestaan. Enkele dagen hierna zijn de statutaire namen van voornoemde vennootschappen gewijzigd in [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Hoewel op veel van de stukken in deze procedure de oude namen nog staan, hanteert de voorzieningenrechter de nieuwe namen omdat dit het onderscheid tussen de beide (groepen) partijen verduidelijkt.
1.3.
De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2025, tegelijkertijd met de mondelinge behandeling in de zaak met nummer C/10/691699 / KG ZA 24-1233. Daaraan voorafgaand heeft [gedaagde 1] verzocht om de zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Als reden daarvoor heeft zij gegeven dat zij een bekend persoon is en verwacht dat tijdens de zitting vragen worden gesteld over gevoelige aangelegenheden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek, na het achter gesloten deuren horen van partijen daarover, afgewezen maar daarbij de mogelijkheid opengelaten om, wanneer het debat daartoe aanleiding zou geven, de deuren eventueel tijdelijk te sluiten. Uitgangspunt is dat rechtszaken in handelszaken in het openbaar plaatsvinden. Dit betreft een zakelijk geschil en bovendien, en dat weegt het zwaarst, heeft [gedaagde 1] zelf de publiciteit gezocht via social media. Na deze beslissing is de behandeling in het openbaar voortgezet.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te onderhandelen over een regeling. Na de schorsing zijn de onderhandelingen voortgezet. Daarbij is, met uitzondering van de partners van [gedaagde 1] en [persoon A] en op verzoek van partijen, geen publiek aanwezig geweest. Partijen hebben uiteindelijk geen regeling getroffen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 2 december 2022 zijn [gedaagde 1] en haar halfzus [persoon A] vennoten van de vennootschap onder firma [naam VOF 1] (hierna: de vof). Op 1 juli 2023 opent de vof een bakkerij met de naam [naam bakkerij] aan de [straatnaam] in Rotterdam.
2.2.
Op 18 december 2023 richten [gedaagde 1] , [persoon A] en een derde, [persoon B] , via hun persoonlijke holdings [holding 1] , [holding 2] . (hierna: [holding 2] ) en [holding 3] . (hierna: [holding 3] ) [bedrijf B] op. [holding 2] , [holding 1] en [holding 3] vormen het bestuur van de vennootschap en houden ieder een derde van de aandelen. Na haar oprichting zet [bedrijf B] de bakkerij aan de [straatnaam] voort.
2.3.
In augustus 2024 deelt [gedaagde 1] aan [persoon A] en [persoon B] mee dat zij zonder [persoon A] en [persoon B] verder wil. Nadien vinden er gesprekken plaats over een overname door [holding A] van de aandelen van [holding 2] en [holding 3] in [bedrijf B] .
2.4.
Op 16 september 2024 gaat [gedaagde 1] met vakantie. Een dag later laat zij per e-mail aan [persoon A] en [persoon B] weten dat zij/ [holding A] de aandelen van [holding 2] en [holding 3] in [bedrijf B] wil overnemen en doet zij een aanbod daarvoor. [persoon A] en [persoon B] gaan niet akkoord met dat aanbod.
2.5.
Bij e-mail van 3 oktober 2024 laat [gedaagde 1] aan [persoon A] en [persoon B] weten dat haar vakantie op 13 oktober 2024 eindigt en dat zij nog aan het overwegen is hoe zij haar rol binnen [bedrijf B] wil voortzetten. Daarbij merkt zij op dat haar operationele betrokkenheid essentieel is voor het bedrijf en dat een besluit om niet terug te keren in haar operationele rol gevolgen kan hebben voor de continuïteit van [bedrijf B] . [gedaagde 1] doet vervolgens een nieuw aanbod om de aandelen van [holding 2] en [holding 3] over te nemen onder voorbehoud van een due diligence-onderzoek. [persoon A] en [persoon B] gaan niet akkoord met het voorstel. Bij e-mail van 7 oktober 2024 laat [persoon A] weten dat zij van mening is dat een waardebepaling van de onderneming essentieel is voor het kunnen vaststellen van een prijs voor de aandelen.
2.6.
Bij e-mail van 10 oktober 2024 laat [gedaagde 1] aan [persoon A] en [persoon B] weten dat zij een zaak heeft overgenomen in het centrum van Rotterdam. Daarbij merkt zij op dat zij op 1 november 2024 de sleutel krijgt en dat haar operationele rol bij [bedrijf B] daarom na haar vakantie verandert. [gedaagde 1] kondigt aan dat zij alleen nog marketingwerkzaamheden zal verrichten en schat in dat zij daar zo’n tien uur per week aan kwijt zal zijn.
2.7.
Bij e-mail van 13 oktober 2024 bericht [persoon A] aan [gedaagde 1] dat zij, [persoon B] en het personeel tijdens de vakantie van [gedaagde 1] alle zeilen hebben bijgezet om [bedrijf B] draaiende te houden. Volgens [persoon A] is een eenzijdige wijziging van de rol van [gedaagde 1] niet akkoord en in strijd met de gemaakte afspraken. [persoon A] schrijft dat zij vanaf 13 oktober 2024 weer 28 uur per week voor [bedrijf B] gaat werken en verwacht dat [gedaagde 1] vanaf dan haar operationele rol voortzet voor 40 uur per week of voor vervanging zorgt.
2.8.
Bij e-mail van 23 oktober 2024 schrijft [persoon A] aan [gedaagde 1] dat [gedaagde 1] het volledig laat afweten en haar verantwoordelijkheid als medebestuurder niet neemt. Verder merkt [persoon A] op dat zij en [persoon B] er alles aan doen om de winkel van de bakkerij draaiende te houden, maar dat de mogelijkheden daartoe beperkt zijn en de winkel daarom de volgende dag dicht blijft. [persoon A] verzoekt [gedaagde 1] om per ommegaande te bevestigen dat zij haar werkzaamheden voor [bedrijf B] per direct en volledig hervat.
2.9.
Op 24 oktober 2024 richt [gedaagde 1] via [holding A] [bedrijf C] . en [bedrijf D] . op. Een dag later laat [gedaagde 1] via WhatsApp aan [persoon A] en [persoon B] weten dat zij de domeinnaam [domeinnaam] met ingang van 1 november 2024 voor zichzelf gaat gebruiken en dat dit ook geldt voor de achterliggende website en webshop.
2.10.
Op 28 oktober 2024 worden de aandeelhouders van [bedrijf B] opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) op 6 november 2024 om 16:00 uur. Op de agenda staat het ontslag van [holding A] als bestuurder van [bedrijf B] .
2.11.
Bij brief van 30 oktober 2024 delen mrs. D. Hoff en Den Toom namens [persoon A] , [holding 2] en [bedrijf B] aan [gedaagde 1] c.s. mee dat zij [bedrijf B] schade toebrengen en hebben toegebracht door, onder andere, 1) de werkzaamheden voor [bedrijf B] zonder overleg neer te leggen, 2) een concurrerende onderneming te starten met gebruikmaking van de accounts en intellectuele eigendomsrechten van [bedrijf B] en 3) [persoon A] en [persoon B] de toegang te ontzeggen tot de website en e-mailboxen van [bedrijf B] en de accounts bij Shopify (webshop), TikTok, Instagram en Google Workspace. Zij sommeren [gedaagde 1] c.s., onder andere, om 1) het gebruik van de (handels)naam [handelsnaam] en de domeinnaam [domeinnaam] (inclusief website en webshop) te staken en gestaakt te houden, 2) de statutaire namen van [bedrijf C] en [bedrijf D] te wijzigen, 3) de website en webshop online te houden en 4) de inloggegevens van de accounts aan [holding 2] / [persoon A] en [holding 3] / [persoon B] te verstrekken.
2.12.
Op 6 november 2024 vindt om 16:00 uur de AvA plaats. De aandeelhouders besluiten met tweederdemeerderheid van de stemmen ( [holding 2] en [holding 3] stemmen voor en [holding A] stemt tegen) tot het ontslag van [holding A] als bestuurder van [bedrijf B] .
2.13.
Op 11 november 2024 wijzigt [gedaagde 1] de handelsnamen van [bedrijf C] . en [bedrijf D] . in [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (de statutaire wijziging van de namen volgt in januari 2025). Tevens verandert zij de naam van het Instagramaccount [accountnaam 1] in [accountnaam 2] en plaatst zij daarop het volgende statement:
“Vandaag deel ik misschien wel de moeilijkste boodschap uit mijn leven, iets wat ik liever uit de weg zou gaan, maar toch van mijn hart moet.
Op 12 november 2020 schreef ik [bedrijf B] in bij de Kamer van Koophandel. Ik had een ondernemersdroom en nam die serieus. Diep vanbinnen wist ik dat ik het kon, dat ik ooit een echte ondernemer zou worden, maar er zat nog te veel onzekerheid. Toen ik in 2022 eindelijk de moed had verzameld, gaf ik me op voor Heel Holland Bakt. En met succes.
Daarna ging alles razendsnel. Ondanks het winnen van Heel Holland Bakt bleef er toch een gevoel van onzekerheid. Mijn droom om te ondernemen bleef echter levend, en op l juli 2023 opende ik [bedrijf B] als winkel aan de [straatnaam] in Rotterdam. Dit concept voelde als mijn kindje, iets waar ik met hart en ziel aan werkte, dag en nacht, zeven dagen per week, het afgelopen anderhalf jaar.
Ondanks dat ik [bedrijf B] alleen startte, opende ik mijn eerste winkel samen met een compagnon. In de tussentijd leerde ik ook mijn tweede, toekomstige compagnon kennen. In het begin voelde alles hoopvol, maar al snel begon er iets aan me te knagen. Ik kreeg het gevoel dat we niet op één lijn zaten en dat onze visies uiteenliepen. Er zijn situaties geweest die voor mij grensoverschrijdend aanvoelden, waaronder incidenten die ik als seksueel grensoverschrijdend heb ervaren. Destijds wist ik niet goed hoe ik hiermee om moest gaan, en door een gebrek aan zelfvertrouwen begreep ik niet volledig wat me overkwam en heb ik mij laten meeslepen door de situatie. Mijn grenzen zijn stukje voor stukje overschreden en zo ontstond er een werksituatie waarin ik angstig werd.
Deze gevoelens bleven zich opstapelen. Ondanks dat ik alles gaf voor het succes van [bedrijf B] , bereikte ik in de zomer van 2024 een punt waarop ik niet langer kon negeren dat er iets fundamenteel mis was. Toen ik mijn compagnons aansprak over mijn zorgen, liep de situatie verder uit de hand, en ik voelde me gedwongen om afstand te nemen. Het gedrag dat toen volgde, voelde voor mij als grensoverschrijdend, in de vorm van scheldpartijen en manipulaties. Om mezelf de ruimte te geven om na te denken, besloot ik een maand op vakantie te gaan. Pas op afstand kon ik alles in perspectief zien.
Enkele dagen na terugkomst van mijn vakantie zijn er stappen vanuit de meerderheid genomen, en ik werd ontslagen als bestuurder. Het is moeilijk om dit te zeggen, maar het is de realiteit. Ik ben daar niet langer aanwezig en kan dus niet meer instaan voor de kwaliteit van het concept. De politie is op de hoogte van bepaalde zaken waarvan ik vond dat ze geïnformeerd moesten worden.
Deze situatie doet veel pijn, vooral omdat [bedrijf B] mijn alles was. Het was mijn kindje, iets dat ik met volledige passie heb opgebouwd. Toch ben ik trots op wat ik daar heb neergezet. Ik laat me niet stoppen en maak een nieuwe start. Mijn nieuwe zaak op het Binnenwegplein in Rotterdam heet vanaf vandaag [naam bedrijf] . De naam [naam bedrijf] staat symbool voor mijn besluit om niet langer mijn [naam bedrijf] te houden en mijn stem te laten horen. Hier ga ik verder met het ondernemen waar ik zo van houd, met heerlijke wafels, matcha en koffie.
Ik heb geleerd dat ik op mijn eigen kracht mag vertrouwen en mijn grenzen mag respecteren. Dit verhaal te delen is een van de moeilijkste dingen die ik ooit heb gedaan. Het is rauw en eerlijk, gebaseerd op mijn persoonlijke ervaringen en interpretaties. Dank jullie wel voor het luisteren, en ik hoop dat we elkaar snel zien bij [naam bedrijf] op het Binnenwegplein.”
2.14.
Bij e-mail van 21 november 2024 schrijft mr. Schouten aan mrs. Hoff en Den Toom dat [holding A] als medeaandeelhouder van [bedrijf B] , mede gelet op een door [holding 3] aangekondigd voorstel om de aandelen in [bedrijf B] over te nemen, inzicht in de financiële situatie van [bedrijf B] wenst te behouden. Volgens mr. Schouten heeft [holding A] daar ook recht op, omdat sprake is van informatieasymmetrie tussen de aandeelhouders van [bedrijf B] . Zij verzoekt om steeds uiterlijk zeven dagen na de laatste dag van de maand de financiële maandrapportage en bankafschriften van alle bankrekeningen te verstrekken.
2.15.
Bij brief van 4 december 2024 schrijven mrs. Hoff en Den Toom dat het informatieverzoek niet is onderbouwd. Ook merken zij op dat het vanwege de start van een concurrerende onderneming niet in het belang is van [bedrijf B] om daaraan te voldoen. Verder sommeren zij [holding A] en [gedaagde 1] om de actuele gebruikersnamen en wachtwoorden van de accounts bij Shopify, TikTok, Instagram en Google Workspace aan [persoon A] en [persoon B] te verstrekken en de domeinnaam, website en webshop aan [bedrijf B] over te dragen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[holding A] vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren [bedrijf B] veroordeelt:
1.
primair: om aan [holding A] per e-mail te overleggen, en
subsidiair: tot het verstrekken aan [holding A] van inzage, afschrift of uittreksel van:
de financiële maandrapportages van [bedrijf B] van september, oktober, november en december 2024 en januari 2025, in ieder geval bestaande uit de omzet van die maand en de in die maand gemaakte kosten, en
de maandelijkse bankafschriften van alle bankrekeningen van [bedrijf B] van september, oktober, november en december 2024 en januari 2025,
onder oplegging van een dwangsom,
2. om de onder 1. genoemde informatie iedere maand uiterlijk zeven dagen na het einde van de maand per e-mail aan [holding A] te overleggen, onder oplegging van een dwangsom,
3. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[bedrijf B] voert verweer en concludeert tot de niet-ontvankelijkverklaring van [holding A] in haar vorderingen dan wel afwijzing daarvan, met veroordeling van [holding A] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
in reconventie
3.3.
[bedrijf B] vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 1] c.s., althans een of meer van hen:
1. veroordeelt om de volgende rectificatie:
“Op 12 [vzr: uit de stukken blijkt 11] november 2024 heb ik een post geplaatst waaruit kan worden afgeleid dat [naam bedrijf] onderdeel is of was van [bedrijf B] . Dat is niet juist. [naam bedrijf] heb ik zelf opgericht en staat volledig los van [bedrijf B] . [naam bedrijf] is geen vestiging van [bedrijf B] .
In mijn posts en uitlatingen heb ik de indruk gewekt dat mijn ontslag als bestuurder van [bedrijf B] . zonder reden is geweest. Dat is niet juist. Ik ben ontslagen als bestuurder vanwege het niet meer werkzaam zijn voor [bedrijf B] . en het oprichten van mijn nieuwe onderneming thans bekend als [naam bedrijf] Ik rectificeer hierbij mijn onjuiste uitlatingen.
Mede namens [naam bedrijf] ,
[gedaagde 1] ”
te publiceren op de persoonlijke Instagram- en/of TikTok-accounts van [gedaagde 1] en de website van [naam bedrijf] en het bericht minstens één jaar online te houden, onder oplegging van een dwangsom,
2. verbiedt om, behoudens de rectificatie, zich op enigerlei wijze via de media, het internet, jegens derden, waaronder journalisten en/of via enig openbaar medium, al dan niet indirect, over [bedrijf B] uit te laten, althans geen (vergelijkbare) uitlatingen meer te doen zoals weergegeven in 2.13., onder oplegging van een dwangsom,
3. veroordeelt om (het beheer van) de domeinnaam en de achterliggende webhosting, de webshop, het Instagramaccount met profielnaam [profielnaam] , het TikTok-account met profielnaam [profielnaam] en de aan [domeinnaam] gekoppelde Google WorkSpace over te dragen aan [bedrijf B] en de inlog- en toegangscodes te verschaffen aan [bedrijf B] , althans te bewerkstelligen dat uitsluitend [bedrijf B] het beheer en toegang heeft en daarover zelfstandig het beheer kan voeren, onder oplegging van een dwangsom,
4. verbiedt om in te loggen in de accounts, onder oplegging van een dwangsom,
5. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [bedrijf B] in de proceskosten, ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te vermeerderen met wettelijke rente. Aanvankelijk voerde [gedaagde 1] c.s. ook het verweer om [bedrijf B] niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van niet (meer) bestaande vennootschappen [naam VOF 1] . en [naam VOF 2] . Dit verweer heeft zij laten varen nadat bleek dat het oproepingsexploot is uitgebracht voordat de wijziging van de statutaire namen (in de huidige namen) van die twee vennootschappen in het handelsregister te zien was.

4.De beoordeling

in conventie

spoedeisend belang
4.1.
Anders dan [bedrijf B] meent, heeft [holding A] een spoedeisend belang bij haar vorderingen. Zij heeft de gevraagde informatie nodig om uit de huidige impasse te komen en voorstellen aan [holding 2] en [holding 3] te kunnen doen. Dat er, voorafgaand aan dit kort geding, langere tijd geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden, doet daar niet aan af. [holding A] heeft recent, onder meer in dit kort geding, te kennen gegeven dat zij bereid is om de aandelen van [holding 2] en [holding 3] in [bedrijf B] over te nemen, althans die mogelijkheid wenst te onderzoeken. De huidige impasse, die ‘schreeuwt’ om, ten minste, een ordemaatregel, draagt bij aan het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang.
financiële gegevens [bedrijf B]
4.2.
[holding A] vordert dat [bedrijf B] financiële gegevens over haar onderneming aan [holding A] verstrekt. Haar primaire vordering grondt [holding A] op artikel 2:217 lid 2 BW en artikel 2:8 BW. Art. 2:217 lid 2 BW verplicht het bestuur en de raad van commissarissen aan de AvA alle door haar verlangde inlichtingen te verschaffen, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. Volgens de tekst van lid 2 komt het recht op inlichtingen toe aan de AvA en niet aan individuele aandeelhouders. In de literatuur en jurisprudentie wordt echter aangenomen dat ook individuele aandeelhouders inlichtingen van het bestuur en de raad van commissarissen kunnen verlangen, mits dit verzoek ter vergadering wordt gedaan. In dit geval betreft het een informatieverzoek van een individuele aandeelhouder buiten vergadering.
4.3.
Op grond van artikel 2:8 BW moeten een rechtspersoon en degenen die bij haar organisatie zijn betrokken zich tegenover elkaar overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid gedragen. Onder bijzondere omstandigheden vloeit hier een op de vennootschap rustende zorgplicht uit voort die met zich brengt dat buiten de AvA informatie aan een individuele aandeelhouder moet worden verschaft.
4.4.
Bij de start van hun samenwerking hebben [gedaagde 1] en [persoon A] geen schriftelijke afspraken gemaakt. [holding A] , [holding 2] en [holding 3] hebben bij de oprichting van [bedrijf B] ook geen afspraken vastgelegd. Zo is er geen aandeelhoudersovereenkomst en ontbreken managementovereenkomsten. Hoewel [bedrijf B] de bakkerij thans exploiteert, bestaat er ook nog een vof, op wiens naam de huurovereenkomsten van twee locaties aan de [straatnaam] staan. Om die vof te liquideren of nieuw leven in te blazen dan wel [bedrijf B] te liquideren of voort te zetten, moet de bestaande impasse worden doorbroken, dat overigens ook van partijen vraagt dat zij een zekere mate van vertrouwen in elkaar stellen. Daarvoor liggen twee opties voor de hand 1) [holding 2] en [holding 3] dragen hun aandelen in [bedrijf B] over aan [holding A] (in combinatie met afwikkeling van de vof) of 2) [holding A] draagt haar aandelen in [bedrijf B] over aan [holding 2] en [holding 3] (en ook dan moet de vof nog formeel worden afgewikkeld). Tijdens de mondelinge behandeling leek het er aanvankelijk op dat (het onderzoeken van) de eerste optie op dit moment de voorkeur van partijen geniet, hoewel [holding A] / [gedaagde 1] daar aan het einde van de mondelinge behandeling enigszins op terug leek te komen.
4.5.
Gelet op deze omstandigheden dient [bedrijf B] naar het oordeel van de voorzieningenrechter financiële gegevens aan [holding A] te verstrekken. [holding A] heeft de gegevens immers nodig om voorstellen aan [holding 2] en [holding 3] te kunnen doen. Zonder deze informatie kan [holding A] niet bepalen wat de onderneming van [bedrijf B] waard is en welke prijs zij voor de aandelen van [holding 2] en [holding 3] wil bieden of voor haar eigen aandelen wil hebben. Anders dan [bedrijf B] stelt, staat haar belang niet in de weg aan de verlangde informatieverstrekking. Hoewel [gedaagde 1] met [naam bedrijf] een (deels) concurrerende onderneming heeft opgericht, zijn de gevraagde gegevens niet of nauwelijks van belang voor die onderneming, nog daargelaten dat partijen (ook) geen non-concurrentieafspraken hebben gemaakt en [bedrijf B] ook geen vorderingen instelt uit hoofde van, bijvoorbeeld, onrechtmatige concurrentie. [holding A] / [gedaagde 1] heeft [bedrijf B] bovendien mede opgericht en kent de onderneming al. De gevorderde gegevens geven ook alleen informatie over hoe de onderneming het afgelopen halfjaar heeft gedraaid. Daar komt bij dat [holding A] tot 6 november 2024 bestuurder was van [bedrijf B] en op grond daarvan in ieder geval recht heeft op de cijfers over september en oktober 2024.
4.6.
De subsidiaire vordering van [holding A] komt in feite op hetzelfde neer als de primaire vordering. Alleen de grondslag van de vordering is anders. [holding A] grondt de subsidiaire vordering op artikel 195 Rv. Dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van een partij die recht heeft op gegevens een wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens. Een partij bij een rechtsbetrekking heeft tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. Dit geldt niet als gewichtige redenen zich daartegen verzetten (artikel 194 Rv).
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen, dat in dit geval ook aan de vereisten van artikel 194 Rv is voldaan. De gevraagde gegevens zijn relevant voor de rechtsbetrekking waar [holding A] partij bij is en mogelijk wordt, te weten die tussen haar, [holding 2] en [holding 3] als aandeelhouders en potentiële koper en verkopers. [holding A] heeft daarbij dus voldoende belang. [bedrijf B] wordt niet gevolgd in haar stelling dat de gevraagde gegevens onvoldoende bepaald zijn omdat [holding A] de term ‘financiële maandrapportages’ niet heeft gedefinieerd. [holding A] heeft toegelicht dat zij daaronder in ieder geval de maandelijkse omzet en kosten verstaat. Dat is voldoende concreet en, zoals hierna blijkt, wordt de vordering ook niet ruimer dan dat toegewezen. Daarnaast is genoegzaam gebleken waarom de gegevens relevant voor [holding A] zijn.
4.8.
Anders dan [bedrijf B] stelt is geen sprake van gewichtige redenen die zich verzetten tegen het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van de gevraagde gegevens. Daartoe zij verwezen naar wat hiervoor in 4.5. is overwogen.
4.9.
Gelet op het vorenstaande worden de primaire en subsidiaire vordering als volgt toegewezen. [bedrijf B] wordt bevolen om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis gegevens over, uitsluitend, de omzet en kosten in de maanden september, oktober, november en december 2024 en januari 2025 per e-mail aan [holding A] te verstrekken. [bedrijf B] is echter niet gehouden om gegevens te verstrekken die [holding A] zelf kan inzien, waarbij wordt aangenomen dat dit de gegevens van de webshop zijn die via Shopify toegankelijk zijn. Onduidelijk is hoe de administratie van [bedrijf B] in elkaar zit. Daarom mag [bedrijf B] ook volstaan met het verstrekken van een accountantsverklaring aan [holding A] . De vordering tot het verstrekken van bankafschriften wordt afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat dit, naast inzage in de maandelijkse omzet en kosten, toegevoegde waarde heeft.
4.10.
De vordering om de gegevens over de omzet en kosten iedere maand uiterlijk zeven dagen na het einde van de maand per e-mail aan [holding A] te verstrekken, wordt alleen toegewezen voor de maand februari 2025. Naar voorlopig oordeel moet [holding A] , met de gegevens over de periode september 2024-februari 2025, voldoende inzicht krijgen om een aanbod tot koop of verkoop van aandelen te kunnen doen.
4.11.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. [bedrijf B] heeft zelf ook belang bij het verstrekken van informatie omdat ook haar bestuurders/aandeelhouders een aanbod tot koop of verkoop van aandelen kunnen doen en er dan geen discussie kan zijn over de daarvoor relevante cijfers.
in reconventie
spoedeisend belang
4.12.
[bedrijf B] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien zij stelt dat zij door de uitlatingen op social media schade lijdt en de domeinnaam, de achterliggende website en webshop en de accounts nodig heeft voor haar bedrijfsvoering.
rectificatie en publicatieverbod
4.13.
[bedrijf B] grondt haar vordering tot het plaatsen van een rectificatie op artikel 6:167 BW. [bedrijf B] stelt dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door berichten op social media te plaatsen die een onjuiste indruk hebben gegeven van de feitelijke gang van zaken rond het ontslag van [holding A] . Daaruit zou ten onrechte volgen dat [naam bedrijf] onderdeel zou zijn van [bedrijf B] . [gedaagde 1] c.s. betwist dat zij onrechtmatig jegens [bedrijf B] heeft gehandeld en beroept zich op vrijheid van meningsuiting.
4.14.
Het gaat hier om een botsing van twee fundamentele rechten, te weten het recht van [bedrijf B] op eer en goede naam (artikel 8 lid 1 EVRM) en het recht van [gedaagde 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Het antwoord op de vraag welke van deze – in beginsel gelijkwaardige – rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval.
4.15.
Een voorbeeld van een door [gedaagde 1] c.s. geplaatst bericht op social media betreft het statement van 11 november 2024 (zie 2.13. hiervoor). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de inhoud van dit statement jegens [bedrijf B] niet onrechtmatig. Het betreft een persoonlijk verhaal, dat valt onder het recht op vrijheid van meningsuiting. In het statement geeft [gedaagde 1] aan hoe zij de gang van zaken rond het ontslag van [holding A] heeft beleefd. Dat deze beleving niet strookt met die van [persoon A] en [persoon B] , betekent niet dat [gedaagde 1] haar verhaal niet met de buitenwereld mag delen.
Verder kondigt [gedaagde 1] in het statement aan dat haar “
nieuwe zaak” [naam bedrijf] heet. Anders dan [bedrijf B] maakt de voorzieningenrechter daar niet uit op dat er ook nog andere zaken zijn en dat [naam bedrijf] dus onderdeel van [bedrijf B] zou zijn. [gedaagde 1] schrijft namelijk ook dat [bedrijf B] haar “
alles was” en dat zij met [naam bedrijf] “
een nieuwe start” maakt.
Ten slotte wordt opgemerkt dat door het plaatsen van een rectificatie het onderwerp opnieuw aandacht krijgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen van partijen daarbij gebaat, te meer nu zij hun zakelijke relatie nog moeten afwikkelen. Dat in het beginstadium van [naam bedrijf] in een enkel bericht van [naam bedrijf] op social media ook “# [bedrijf B] ” is opgenomen leidt in de gegeven situatie niet tot een ander oordeel.
4.16.
De vordering onder 1 wordt dus afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering onder 2, omdat gevorderd wordt dat [gedaagde 1] c.s. geen met het statement vergelijkbare uitlatingen meer doet en het statement naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig is.
webhosting en accounts
4.17.
[bedrijf B] vordert verder dat [gedaagde 1] c.s. (het beheer van) de domeinnaam [domeinnaam] en de achterliggende webhosting, de webshop, het Instagramaccount met profielnaam @ [profielnaam] , het TikTok-account met profielnaam @ [profielnaam] en de aan [domeinnaam] gekoppelde Google WorkSpace overdraagt. Daarnaast vordert zij dat [gedaagde 1] c.s. de inlog- en toegangscodes verschaft van de webhosting en de Shopify-, TikTok-, Instagram- en Google Workspace-accounts. Volgens [bedrijf B] zijn deze, kort gezegd, van haar en heeft zij deze nodig voor haar bedrijfsvoering. [gedaagde 1] c.s. betwist het eigendomsrecht van [bedrijf B] .
4.18.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter horen de domeinnaam, de achterliggende webhosting, de webshop en de Google Workspace bij [bedrijf B] . Zij zijn ten behoeve van de bedrijfsvoering van [bedrijf B] aangemaakt en ook bedoeld om producten te kunnen verkopen. Het feit dat [holding A] is ontslagen als bestuurder van [bedrijf B] rechtvaardigt niet de conclusie dat zij/ [gedaagde 1] deze bedrijfsonderdelen mocht meenemen. Ten aanzien van de Instagram- en TikTok-accounts geldt iets anders. Deze accounts zijn van [gedaagde 1] persoonlijk en horen dus niet bij [bedrijf B] , hoewel het bepaald geen schoonheidsprijs verdient dat de accounts oorspronkelijk de naam [bedrijf B] hadden, de naam [naam bedrijf] hebben gekregen en op die manier de volgers van [bedrijf B] zijn meegenomen. Verder weegt mee dat [bedrijf B] inmiddels eigen accounts heeft aangemaakt en met [persoon B] , die wereldkampioen is geweest, in staat moet worden geacht (meer) volgers aan te trekken.
4.19.
[gedaagde 1] c.s. wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van dit vonnis de domeinnaam en de achterliggende website en e-mailboxen, de (via Shopify beheerde) webshop en de aan de website gekoppelde Google WorkSpace aan [bedrijf B] over te dragen, de inlog- en toegangscodes daarvan aan [bedrijf B] te verschaffen en te bewerkstelligen dat uitsluitend [bedrijf B] het beheer en de toegang heeft tot de domeinnaam, website, e-mailboxen, webshop en workspace en daarover zelfstandig het beheer kan voeren. Gelet op het feit dat [gedaagde 1] c.s. de webhosting, webshop en workshop ten onrechte heeft meegenomen, wordt aan de veroordeling een eenmalige dwangsom van € 10.000,00 gekoppeld.
in conventie en in reconventie
proceskosten
4.20.
Partijen zijn in conventie en in reconventie op enige punten in het (on)gelijk gesteld. De proceskosten worden daarom tussen partijen gecompenseerd wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
beveelt [bedrijf B] tot het per e-mail aan [holding A] en haar advocaat verstrekken van gegevens waaruit de omzet en kosten van [bedrijf B] in de maanden september, oktober, november en december 2024 en januari 2025 blijken, zulks binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
beveelt [bedrijf B] om de gegevens waaruit de omzet en kosten van [bedrijf B] in de maand februari 2025 blijken uiterlijk op 7 maart 2025 per e-mail aan [holding A] en haar advocaat te zenden,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen een week na betekening van dit vonnis de domeinnaam [domeinnaam] en de achterliggende webhosting van de website en de e-mailboxen (eindigend op @ [extensienaam] ), de (via Shopify beheerde) webshop ‘ [webshopnaam] ’ en de aan www. [domeinnaam] gekoppelde Google WorkSpace aan [bedrijf B] over te dragen, de inlog- en toegangscodes daarvan aan [bedrijf B] te verschaffen en te bewerkstelligen dat uitsluitend [bedrijf B] het beheer en de toegang heeft tot de webhosting, webshop en workspace en daarover zelfstandig het beheer kan voeren,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan [bedrijf B] een eenmalige dwangsom te betalen van € 10.000,00 als zij niet aan de veroordeling onder 5.6. voldoet,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af .
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
[2971/2009]