ECLI:NL:RBROT:2025:1791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691699 / KG ZA 24-1233
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen vennoten van een vennootschap onder firma over indeplaatsstelling van huurovereenkomsten

In deze zaak, die op 12 februari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (vof) die een bakkerij exploiteert. De eiseres vordert dat de gedaagde vennoot meewerkt aan het overzetten van de huurovereenkomsten van de vof naar een besloten vennootschap (B.V.) die de bakkerij voortzet. De eiseres stelt dat er een afspraak is gemaakt dat de gedaagde vennoot met de verhuurder zou regelen dat de B.V. in de plaats van de vof wordt gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de eiseres toewijsbaar is, omdat aannemelijk is dat de vennoten een dergelijke afspraak hebben gemaakt. De gedaagde heeft zich verzet tegen de medewerking aan de indeplaatsstelling, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet gerechtvaardigd is, gezien de gemaakte afspraken en de noodzaak om de huurovereenkomsten op naam van de B.V. te zetten. De voorzieningenrechter wijst de gedaagde dan ook op om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de benodigde handelingen te verrichten voor de indeplaatsstelling. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de veroordeling voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691699 / KG ZA 24-1233
Vonnis in kort geding van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaten: mrs. D.E. Koçer en I.J. den Toom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. F.V. Schouten te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
De zaak in het kort
[eiseres] en [gedaagde] zijn de vennoten van [naam VOF] . De vof huurt twee bedrijfsruimten aan de [straatnaam] in Rotterdam. Daarin exploiteerde zij een bakkerij met de naam [naam bakkerij] . In december 2023 richten [eiseres] en [gedaagde] met een derde een B.V. op. Die B.V. zet de bakkerij aan de [straatnaam] voort. Nadat een conflict tussen [eiseres] en [gedaagde] is ontstaan, verzet [gedaagde] zich tegen, medewerking aan, het overzetten van de huurovereenkomsten op naam van de B.V. In dit kort geding vordert [eiseres] dat [gedaagde] meewerkt aan een indeplaatsstelling. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, omdat aannemelijk is dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] met de verhuurder zou regelen dat de huurovereenkomsten op naam van de B.V. werden gezet.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2025, met producties 1 tot en met 58,
  • de akte overlegging productie van [eiseres] , met productie 59,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties 1 tot en met 48,
  • de akte overlegging productie tevens akte eiswijziging van [eiseres] , met productie 60,
  • de spreekaantekeningen van mrs. Koçer en Den Toom,
  • de pleitaantekeningen van mr. Schouten.
1.2.
[gedaagde] heeft gelijktijdig met haar conclusie van antwoord ook een eis in reconventie ingediend. Na bezwaar van [eiseres] heeft de voorzieningenrechter, vanwege het tijdstip van indiening daarvan, de eis in reconventie geweigerd wegens strijd met de goede procesorde. Verder heeft de voorzieningenrechter de producties van [gedaagde] die al door [eiseres] waren ingediend buiten beschouwing gelaten.
1.3.
De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2025, tegelijkertijd met de mondelinge behandeling in de zaak met nummer C/10/692194 / KG ZA 25-9. Daaraan voorafgaand heeft [gedaagde] verzocht om de zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Als reden daarvoor heeft zij gegeven dat zij een bekend persoon is en verwacht dat tijdens de zitting vragen worden gesteld over gevoelige aangelegenheden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek, na het achter gesloten deuren horen van partijen daarover, afgewezen, maar daarbij de mogelijkheid opengelaten om, wanneer het debat daartoe aanleiding zou geven, de deuren eventueel tijdelijk te sluiten. Uitgangspunt is dat rechtszaken in handelszaken in het openbaar plaatsvinden. Dit betreft een zakelijk geschil en bovendien, en dat weegt het zwaarst, heeft [gedaagde] zelf de publiciteit gezocht via social media. Na deze beslissing is de behandeling in het openbaar voortgezet.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te onderhandelen over een regeling. Na de schorsing zijn de onderhandelingen ter zitting voortgezet. Daarbij is, met uitzondering van de partners van partijen, geen publiek aanwezig geweest. [eiseres] en [gedaagde] hebben geen regeling getroffen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 2 december 2022 zijn de halfzussen [eiseres] en [gedaagde] vennoten van de vennootschap onder firma [naam VOF] (hierna: de vof).
2.2.
Sinds 1 mei 2023 huurt de vof van Stichting Havensteder (hierna: Havensteder) een bedrijfsruimte aan de [straatnaam] 299 in Rotterdam (hierna: locatie 299). Op 1 juli 2023 opent de vof daar een bakkerij met de naam [naam bakkerij] .
2.3.
Op 1 november 2023 breidt de bakkerij uit naar de [straatnaam] 301 (hierna: locatie 301). De vof huurt ook deze locatie van Havensteder.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] betrekken [persoon A] (hierna: [persoon A] ) bij hun onderneming. Zij vragen [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van [naam bedrijf] om advies over (de wijziging van) de structuur van hun bedrijf. Op 1 september 2023 zendt [persoon B] een offerte aan de vof. Daarin staat:

Nieuwe situatie
Samen met [voornaam persoon A] is het doel om nieuwe winkels/business op te starten en uit te breiden. Een VOF is daarin, gezien o.a. de privé risico’s, niet optimaal.
Een BV-structuur sluit beter aan bij de toekomstplannen. Het privé risico wordt beperkt en de verschillende activiteiten/ondernemingen krijgen hun eigen plaats in de structuur en zijn ieder afzonderlijk te behandelen.
Vanuit de drie personal holdings wordt deelgenomen in een gezamenlijke holding.
Onder deze holding vallen dan de verschillende activiteiten. Een optie is om voorlopig eerst de personal holdings en de tussenholding ( [naam VOF] ) op te richten. Later kan dan de nieuwe structuur doorgezet worden. Ik ben nu uitgegaan van de optie dat [naam VOF] (voorlopig) in de tussenholding wordt geplaatst. Later kan deze dan uitzakken naar een onderliggende BV. Dit scheelt nu in de kosten. We kunnen, als dat gewenst is, nu ook gelijk een werkmaatschappij onder de tussenholding plaatsen.
(…)
Zodra de nieuwe structuur actief is kunnen alle activiteiten hier vanuit worden voortgezet. De VOF wordt stopgezet. D.w.z. alle investeringen die gedaan zijn in de VOF worden doorbelast naar de nieuwe BV. Het resterende resultaat van de VOF wordt meegenomen in de IB-aangiften van [voornaam gedaagde] en [voornaam eiseres] over 2023.
Te nemen acties:
• Oprichting personal holdings voor [voornaam gedaagde] en [voornaam eiseres] . [voornaam persoon A] heeft die al.
• Oprichting tussenholding
• VOF beëindigen, d.w.z. (huur)overeenkomsten overzetten op de nieuwe BV en alle activiteiten starten vanuit [naam bedrijf]
• Nieuwe BV opstarten
• Onderlinge afspraken vastleggen in een aandeelhoudersovereenkomst”
2.5.
Op 18 december 2023 richten [eiseres] , [gedaagde] en [persoon A] via hun persoonlijke holdings [holding 1] . (hierna: [holding 1] ), [holding 2] . (hierna: [holding 2] ) en [holding 3] . (hierna: [holding 3] ) [naam bedrijf] op. De holdings vormen het bestuur van [naam bedrijf] en houden ieder een derde van de aandelen in de vennootschap. Na haar oprichting zet [naam bedrijf] de bakkerij op de locaties 299 en 301 voort.
2.6.
Bij e-mail van 22 maart 2024 schrijft [gedaagde] , mede namens [eiseres] , aan [persoon C] (hierna: [persoon C] ) van Havensteder dat de rechtsvorm van [naam bedrijf] is gewijzigd van een vof naar een B.V. Zij vraagt of [persoon C] nog iets nodig heeft om deze wijziging bij Havensteder te kunnen verwerken. Op die e-mail heeft Havensteder nooit gereageerd.
2.7.
Sinds 1 mei 2024 huren [gedaagde] in privé en [naam bedrijf] van Havensteder de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] 430 in Rotterdam (hierna: locatie 430), tegenover de locaties 299 en 301. [naam bedrijf] betaalt sindsdien de huur voor de drie locaties.
2.8.
In augustus 2024 deelt [gedaagde] aan [eiseres] en [persoon A] mee dat zij zonder [eiseres] en [persoon A] verder wil, waarna zij twee keer een aanbod doet om hun aandelen over te nemen. In de periode daarna ontstaat een conflict tussen [gedaagde] enerzijds en [eiseres] en [persoon A] anderzijds. Tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders op 6 november 2024 wordt [holding 2] ontslagen als bestuurder van [naam bedrijf] .
2.9.
Bij e-mail van 11 november 2024 schrijft [eiseres] aan [persoon C] dat [naam bedrijf] de activiteiten van de vof heeft overgenomen en dat zij de huurovereenkomsten van de vof op naam van [naam bedrijf] wil zetten. Zij vraagt hem wat daarvoor nodig is. In de daaropvolgende e-mailwisseling, waarin ook [gedaagde] betrokken wordt, stelt [persoon C] dat Havensteder niet heeft ingestemd met een wijziging van de huurder, dat feitelijk sprake is van onderhuur door de vof aan de B.V. en dat dit niet is toegestaan, en dat een verzoek tot indeplaatsstelling niet door [naam bedrijf] maar door de vennoten (van de vof) tezamen moet worden gedaan.
2.10.
Bij e-mail van 15 november 2024 laat [eiseres] aan [persoon C] en [gedaagde] weten dat zij als vennoot zelfstandig bevoegd is en namens de vof het verzoek doet om de huurovereenkomsten op naam van [naam bedrijf] te zetten. Diezelfde dag schrijft [gedaagde] in een e-mail aan [persoon C] en [eiseres] dat ook zij als vennoot zelfstandig bevoegd is en de huurovereenkomsten wil laten zoals ze zijn.
2.11.
Bij e-mail van 29 november 2024 bericht [persoon C] aan [eiseres] en [gedaagde] dat Havensteder wil weten wat hun bedoeling is met de locaties. Daarbij merkt hij op dat Havensteder al kenbaar heeft gemaakt geen overeenkomst met [naam bedrijf] aan te gaan en dat zij, indien er door [eiseres] en [gedaagde] geen voorstel wordt gedaan, naleving van de huurovereenkomsten door de vof zal eisen. Een voorstel wordt niet gedaan.
2.12.
Bij e-mail van 3 december 2024 schrijft [persoon C] aan [eiseres] en [gedaagde] dat gebleken is dat de vof is omgezet naar een B.V. met een gewijzigd aantal vennoten/bestuurders en een ontslagen bestuurder. Volgens [persoon C] betreft dit een wijziging die zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Havensteder heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de huurovereenkomsten. Hij verzoekt [eiseres] en [gedaagde] om de wijziging binnen zeven dagen ongedaan te maken en ervoor te zorgen dat de vof haar verplichtingen nakomt. Ook merkt hij op dat als de wijziging niet ongedaan gemaakt wordt Havensteder aanspraak maakt op een boete van € 250,00 per dag dat de vof in verzuim is.
2.13.
Bij brief van 5 december 2024 doen mrs. D. Hoff en Den Toom namens de vof en [naam bedrijf] een indeplaatsstellingsverzoek aan het bestuur van Havensteder. Daarbij merken zij op dat [persoon A] en [eiseres] bereid zijn om mee tekenen voor de indeplaatsstelling en dat [naam bedrijf] een extra maand huur als waarborgsom wil storten.
2.14.
Bij e-mail van 16 december 2024 schrijft de advocaat van Havensteder, mr. K. Jaspers, aan mr. Hoff dat [gedaagde] aan Havensteder heeft laten weten dat er (nog steeds) een impasse binnen de vof is en dat zij bereid blijft om de huurovereenkomsten namens de vof na te komen. Daarbij merkt zij op dat zonder de schriftelijke bevestiging van [gedaagde] dat zij instemt met een indeplaatsstelling, Havensteder het verzoek niet inhoudelijk kan beoordelen, laat staan medewerking daaraan kan verlenen.
2.15.
Bij dagvaarding van 14 januari 2025 maakt de vof een procedure tegen Havensteder aanhangig bij de kantonrechter in deze rechtbank. Daarin vordert de vof een verklaring voor recht dat [naam bedrijf] als huurder in de plaats is gesteld van de vof dan wel een machtiging tot indeplaatsstelling. De vof wordt in de procedure bijgestaan door mrs. V.T. Acar en M. Dibbets van Straatman Koster Advocaten B.V.
2.16.
Bij e-mail van 16 januari 2025 schrijft mr. Schouten aan mr. Dibbets dat [gedaagde] de opdracht namens de vof intrekt. Een dag later bericht mr. Dibbets aan mr. Schouten dat zij de opdracht van de vof als beëindigd beschouwt en toekomstige werkzaamheden niet eerder uitvoert dan na beslechting van het geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] en een nieuwe opdracht van de vof. Bij e-mail van 23 januari 2025 informeert mr. Dibbets mr. Koçer over de inhoud van haar e-mail aan mr. Schouten.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1.
primair: [eiseres] machtigt om namens [gedaagde] en, voor zover nodig, namens de vof alle benodigde feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten voor (het verzoek tot) de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] als huurder van de locaties 299 en 301, waaronder in ieder geval (i) het aan Havensteder schriftelijk meedelen dat [gedaagde] namens de vof met deze indeplaatsstelling instemt en dat Havensteder het verzoek tot indeplaatsstelling van [naam bedrijf] kan behandelen, door het sturen van de volgende tekst aan mr. Jaspers en cc aan het bestuur van Havensteder:
“Geachte mevrouw Jaspers,
Ik, [gedaagde] , vennoot van de vennootschap onder firma ‘ [naam VOF] ’, geef hierbij – voor zover de toewijzing van de indeplaatsstelling niet blijkt uit eerdere feiten en/of gedragingen van Havensteder – mijn onvoorwaardelijke instemming c.q. medewerking aan Stichting Havensteder aan het op 5 december 2024 door de vof gedane verzoek tot indeplaatsstelling van de huurovereenkomsten aan de [straatnaam] 299 en 301. Ik verzoek u mijn eerdere berichten dienaangaande te negeren en het verzoek tot indeplaatsstelling zo snel mogelijk in behandeling te nemen.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde] ”
en (ii) de (vastlegging van) de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] te ondertekenen,
subsidiair: [gedaagde] gebiedt om na betekening van het vonnis alle benodigde feitelijke handelingen en rechtshandelingen tijdig te verrichten ten behoeve van de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] , waaronder in ieder geval (i) binnen 24 uur schriftelijk aan Havensteder mee te delen dat [gedaagde] namens de vof instemt met de indeplaatsstelling, met het verzoek om het verzoek tot indeplaatsstelling in behandeling te nemen, door het sturen van de hiervoor weergegeven tekst aan mr. Jaspers en cc aan het bestuur van Havensteder, (ii) binnen 24 uur Straatman Koster Advocaten B.V. te berichten dat de opdracht wordt verstrekt om de werkzaamheden ten behoeve van de procedure tegen Havensteder te hervatten en (iii) binnen 48 uur na verzoek daartoe de (vastlegging van) de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] te ondertekenen, onder oplegging van een dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met € 10.000,00 per dag of dagdeel,
2. [gedaagde] verbiedt om na betekening van het vonnis feitelijke en/of rechtshandelingen te verrichten die de indeplaatsstelling en/of het verzoek daartoe en/of een indeplaatsstellingsprocedure op enige manier kunnen verhinderen en/of frustreren en/of de kans op succes kunnen verminderen, waaronder, doch niet uitsluitend, contact zoeken met Havensteder (met uitzondering van het bericht onder 1.) en het opzeggen van de opdracht aan een advocaat, onder oplegging van een dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met € 10.000,00 per dag of dagdeel,
3. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, aangezien Havensteder van de vof eist dat zij haar verplichtingen onder de huurovereenkomsten nakomt en aanspraak maakt op een boete voor iedere dag dat de vof hier niet aan voldoet. Daarbij is van belang dat, zoals ook [gedaagde] meermaals heeft bevestigd, de vof geen activiteiten meer verricht en dus niet op korte termijn aan de eis van Havensteder kan voldoen.
4.2.
[eiseres] grondt haar vordering op nakoming van een (mondelinge) overeenkomst met [gedaagde] . Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en als van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
[eiseres] en [gedaagde] twisten over de vraag of zij hebben afgesproken dat [gedaagde] met Havensteder zou regelen dat de huurovereenkomsten van de vof door [naam bedrijf] zouden worden overgenomen. Uit de offerte van [persoon B] begrijpt de voorzieningenrechter dat het de bedoeling van [eiseres] , [gedaagde] en [persoon A] was dat de activiteiten van de vof door een nieuw op te richten B.V. zouden worden voortgezet en dat die B.V. ook de huurovereenkomsten van de vof zou overnemen. [eiseres] , [gedaagde] en [persoon A] hebben hier ook (gedeeltelijk) uitvoering aan gegeven. Zo hebben zij [naam bedrijf] opgericht en heeft [naam bedrijf] de bakkerij op de locaties 299 en 301 voortgezet.
Bij e-mail van 22 maart 2024 (zie 2.6. hiervoor) heeft [gedaagde] , in lijn met artikel 16 van de op de huurovereenkomsten toepasselijke algemene bepalingen, aan [persoon C] laten weten dat de rechtsvorm van [naam bedrijf] was gewijzigd van een vof naar een B.V. en hem gevraagd of hij nog iets nodig had om dit bij Havensteder te kunnen verwerken. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] de taak op zich heeft genomen om te bewerkstelligen dat [naam bedrijf] als huurder in de plaats van de vof werd gesteld. [gedaagde] heeft ook niet weersproken dat het onderhouden van het contact met Havensteder onder haar bestuursverantwoordelijkheid viel. Een en ander pleit voor een uitleg van de afspraak zoals door [eiseres] gesteld.
Kennelijk heeft Havensteder nooit op de e-mail van [gedaagde] gereageerd. Dat nadien een conflict tussen de vennoten is ontstaan, rechtvaardigt niet dat [gedaagde] thans geen uitvoering aan de afspraak meer hoeft te geven, althans geen medewerking aan een verzoek tot indeplaatsstelling hoeft te verlenen.
4.4.
Anders dan [gedaagde] stelt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonneklaar dat Havensteder na toestemming van [gedaagde] niet zal instemmen met het verzoek tot indeplaatsstelling. De uitlating dat Havensteder geen overeenkomst met [naam bedrijf] wil sluiten, heeft alleen [persoon C] en ongemotiveerd gedaan. Daarentegen heeft mr. Jaspers slechts laten weten dat het verzoek zonder instemming van [gedaagde] niet inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Verder wordt [gedaagde] niet gevolgd in haar stelling dat het in de lijn der verwachting ligt dat de kantonrechter de gevorderde machtiging tot indeplaatsstelling afwijst. Voor zover in dit kort geding kan worden beoordeeld, is voldaan aan de vereisten in artikel 7:307 BW. Het artikel ziet – ook blijkens de uitleg daarvan in de literatuur – (onder meer) op de situatie zoals hier aan de orde, namelijk dat het bedrijf dat in het gehuurde wordt uitgeoefend, een vof, wordt ingebracht in een rechtspersoon, een B.V. Hoewel [gedaagde] nu weerspreekt dat de activiteiten van de vof aan [naam bedrijf] zijn overgedragen, heeft zij zich eerder andersluidend uitgelaten en is voldoende aannemelijk dat de bakkerij nu feitelijk door [naam bedrijf] wordt geëxploiteerd. Daarnaast wordt een machtiging tot indeplaatsstelling toegewezen als de huurder die het bedrijf uitoefent een zwaarwichtig belang heeft bij overdracht van het bedrijf en de voorgestelde huurder voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Een zwaarwichtig belang kan ook zijn gelegen in de wens tot inbreng van een onderneming in een vennootschap. Verder heeft [naam bedrijf] in de brief van 5 december 2024 naar voorlopig oordeel voldoende waarborgen geboden (zie hiervoor in 2.13.).
4.5.
Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter het standpunt van [eiseres] zal volgen. Daar komt bij dat, gelet op het standpunt van Havensteder, de uitkomst van een bodemprocedure in dit geval niet kan worden afgewacht. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagde] stelt dat het belang van de vof ook gediend kan zijn bij het beëindigen van de, vermeende, onderhuur en het ontruimen van de locaties 299 en 301. In dat geval kan de vof volgens [gedaagde] activiteiten ontplooien die in lijn zijn met de huurovereenkomsten. [gedaagde] gaat er hiermee echter aan voorbij dat zij een afspraak met [eiseres] heeft gemaakt, die moet worden nagekomen. Daarnaast is het ook in het belang van [gedaagde] dat zij medewerking verleent aan een indeplaatsstelling, omdat zij als vennoot met haar persoonlijk vermogen hoofdelijk aansprakelijk is voor schulden van de vof en dus ook voor eventuele boetes.
4.6.
Om misverstanden aan de kant van Havensteder te voorkomen, wijst de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering onder 1 toe. Aangezien [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt wat zij nog meer onder feitelijke handelingen en rechtshandelingen verstaat, wordt [gedaagde] geboden om: 1) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een e-mail aan de advocaat en het bestuur van Havensteder te zenden waaruit blijkt dat zij instemt met het verzoek tot indeplaatsstelling, 2) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de advocaat van de vof te berichten dat de indeplaatsstellingsprocedure kan worden hervat en 3) binnen 48 uur na verzoek daartoe de (vastlegging van) de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] te ondertekenen. In de houding van [gedaagde] ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Deze wordt gesteld op 1.000,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00.
4.7.
De vordering onder 2 wordt afgewezen, omdat toewijzing daarvan voer oplevert voor executiegeschillen. Zo is het de vraag wanneer sprake is van een handeling waarmee een kans op succes wordt verminderd. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter met de oplegging van het gebod geen reden om [gedaagde] ook nog te verbieden om contact op te nemen met Havensteder en de opdracht aan de advocaat op te zeggen.
4.8.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding: € 145,45
- griffierecht: € 331,00
- salaris advocaat: € 1.107,00
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.761,45
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om:
( i) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de volgende tekst aan mr. Jaspers (k.jaspers@huisvestingsadvocaten.nl) en cc aan het bestuur van Havensteder (hedy.vandenberk@havensteder.nl, sander.uiterwaal@havensteder.nl en Bestuurssecretariaat@havensteder.nl) te zenden:
“Geachte mevrouw Jaspers,
Ik, [gedaagde] , vennoot van de vennootschap onder firma ‘ [naam VOF] ’, geef hierbij – voor zover de toewijzing van de indeplaatsstelling niet blijkt uit eerdere feiten en/of gedragingen van Havensteder – mijn onvoorwaardelijke instemming c.q. medewerking aan Stichting Havensteder aan het op 5 december 2024 door de vof gedane verzoek tot indeplaatsstelling van de huurovereenkomsten aan de [straatnaam] 299 en 301. Ik verzoek u mijn eerdere berichten dienaangaande te negeren en het verzoek tot indeplaatsstelling zo snel mogelijk in behandeling te nemen.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde] ”
( ii) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan Straatman Koster Advocaten B.V. te berichten dat de opdracht wordt verstrekt om de werkzaamheden ten behoeve van de procedure tegen Havensteder te hervatten,
( iii) binnen 48 uur na verzoek daartoe de (vastlegging van) de indeplaatsstelling van [naam bedrijf] te ondertekenen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling in 5.1. voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.761,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
[2971/2009]