Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die onder beschermingsbewind staan, een verzoek hebben ingediend om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek volgde op een vonnis van 2 augustus 2024, waarbij de ontruiming van hun huurwoning was uitgesproken. Verzoekers hebben op 29 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroegen om een moratorium van zes maanden, zodat zij de tijd zouden krijgen om hun schulden te regelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur voor november en december 2024 is voldaan en dat er voldoende aannemelijkheid is dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de verzoekers een aankondiging hadden ontvangen van de ontruiming van hun woning.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens zijn verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. C. de Jong, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.R.L.T. Peek.