ECLI:NL:RBROT:2025:1655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11225766 CV EXPL 24-18250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens niet hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de gedaagde niet haar hoofdverblijf in de woning had. De gedaagde huurde de woning sinds 10 december 2019, maar verbleef voornamelijk in België vanwege haar werk. Woonbron stelde dat de gedaagde tekortschiet in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, aangezien zij niet in de woning verbleef zoals vereist. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat Woonbron voorafgaand aan de huurovereenkomst op de hoogte was van haar situatie en daarmee akkoord was gegaan. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde in ernstige mate tekortschiet in haar verplichtingen, wat ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 755,04 per maand te betalen tot de ontruiming. Daarnaast werden de proceskosten aan de gedaagde opgelegd, die in totaal € 776,71 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11225766 CV EXPL 24-18250
datum uitspraak: 14 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Piepers-Westermeijer,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Q.F.B.W. Kendall.
De partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 13 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [persoon A] namens Woonbron met haar gemachtigde en [gedaagde] met haar gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 10 december 2019 de woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning) van Woonbron. Woonbron eist dat de huurovereenkomst wordt ontbonden omdat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf heeft in de woning. [gedaagde] is het hiermee niet eens. De eis wordt echter toegewezen. [gedaagde] moet de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Ontbinding huurovereenkomst
2.2.
[gedaagde] is op grond van de huurovereenkomst verplicht de woning te gebruiken als haar hoofdverblijf. Omdat voldoende is komen vast te staan dat zij dat niet doet, is zij tekortgeschoten in de nakoming van een van haar kernverplichtingen. Die tekortkoming is ernstig genoeg om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij dit oordeel is rekening gehouden met het volgende.
2.3.
[gedaagde] heeft uitgelegd dat zij van maandag tot en met donderdag in België verblijft, omdat zij daar werkt. Op vrijdag en zaterdag verblijft zij in de woning en op zondag gaat zij weer naar België. Hiermee staat dus dat [gedaagde] structureel het grootste deel van de week niet in de woning is en dus niet kan worden gezegd dat zij daar haar hoofdverblijf heeft. [gedaagde] heeft gesteld dat Woonbron voorafgaand aan de totstandkoming van de huurovereenkomst bekend was met haar situatie en dat zij daarmee akkoord is gegaan. Woonbron betwist dat. Het is dan aan [gedaagde] om te onderbouwen dat dit wel het geval was, maar dat heeft zij onvoldoende gedaan. Het uittreksel uit de BRP is daarvoor onvoldoende. Datzelfde geldt voor de werkgeversverklaring. Uit beide stukken ook in samenhang volgt namelijk zeker niet dat Woonbron akkoord is gegaan met de feitelijke situatie waarvan nu sprake is.
Ontruiming en gebruiksvergoeding
2.4.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moet [gedaagde] de woning met al haar spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 755,04 per maand betalen (artikel 7:225 van het Burgerlijk Wetboek).
Ambtshalve toetsing
2.5.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog oneerlijke bepalingen zijn in de huurvoorwaarden, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
Proceskosten
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Woonbron moet betalen op € 136,71 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 776,71. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonbron dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Woonbron te betalen € 755,04 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Woonbron worden begroot op € 776,71 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954