Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis in het incident van 8 januari 2025 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte uitlaten in het incident van [stichting B] .
2.De verdere beoordeling in het incident
onder aRv vrijgesteld is van de verplichting om proceskostenzekerheid te stellen.
onder aRv bestaat er geen verplichting tot het stellen van zekerheid ‘indien dit voortvloeit uit een verdrag of uit een EG-verordening’. Griekenland is echter geen partij bij een verdrag of een EG-verordening met daarin een vrijstelling van proceskostenzekerheid, zoals het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1980 en het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954. Daarentegen is Griekenland wél partij bij een internationale regeling in de zin van lid 2
onder bvan artikel 224 Rv, zoals Brussel I bis-Vo. Laatstgenoemde bepaling luidt als volgt:
onder bvan artikel 224 Rv overweegt de rechtbank als volgt.
- een aan [persoon A] door het Griekse energiebedrijf Dimosia Epichirisi Ilektrismou op 5 november 2024 toegezonden energiekostenrekening voor de maand november 2024 ten bedrage van € 345,00 (dit is volgens [persoon A] het bedrag aan energiekosten dat zij maandelijks moet betalen); hierop staat bovengenoemd adres vermeld; deze energiekostenrekening heeft de vorm van een aan [persoon A] op 5 november 2024 verstuurde e-mail van dit energiebedrijf (prod. II [persoon A] );
- een bewijs van betaling op 3 november 2024, in de vorm van een bankafschrift van een rekening van [persoon A] , waarvan het IBAN-nummer begint met “NL”, bij de bank Revolut, van een bedrag van € 404,00 aan een zekere “ [persoon B] ” (prod. III [persoon A] ); volgens [persoon A] is dit een bewijs van betaling door haar van het maandelijks verschuldigde bedrag aan huur en internetgebruik aan “de eigenaar”.
3.De beslissing
19 maart 2025moet zijn gesteld;
2 april 2025voor akte uitlating door [stichting B] over de vraag of vorenbedoelde zekerheid is gesteld door [persoon A] ;