ECLI:NL:RBROT:2025:1630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10/035833-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet met taakstraf en ontzegging rijbevoegdheid

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die op 29 januari 2022 als bestuurder van een motorfiets meerdere verkeersregels heeft overtreden. De verdachte heeft met snelheden tussen de 80 en 140 km/u gereden, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Hij negeerde een rood verkeerslicht, reed over een fietspad en volgde geen aanwijzingen van de politie op. De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De verdediging betoogde dat er geen gevaarzettend gedrag was, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels had geschonden, wat gevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet en legde een taakstraf van 100 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden op, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/035833-22
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het primair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is van gevaarzettend gedrag door de verdachte. De vrouw op de fiets kon op tijd stoppen en verder hebben zich geen situaties voorgedaan waaruit letsel had kunnen voortvloeien.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
a. De verkeersregels
Vast staat dat de verdachte op 29 januari 2022 op zijn motorfiets meerdere verkeersregels heeft geschonden. Hij heeft met snelheden tussen de 80 en 140 km per uur gereden terwijl de ter plaatse maximum toegestane snelheid (ten hoogste) 50 km per uur was. Verder heeft hij onder andere door het rode licht en tegen de verkeersrichting in gereden en heeft hij de aanwijzingen van opsporingsambtenaren niet opgevolgd.
Daarnaast heeft de verdachte op een fietspad gereden, een “wheelie” gemaakt en over een verdrijvingsvlak gereden. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dit deed om te ontkomen aan de politie, die hem een stopteken hadden gegeven. Hoewel deze gedragingen in deze paragraaf niet uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 5a WVW, vallen deze naar het oordeel van de rechtbank onder de in dat artikel genoemde restcategorie, te weten ‘andere verkeersregels van soortgelijk belang’.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. De verdachte heeft gedurende de achtervolging door de politie in zeer kort tijdsbestek en meermalen de hiervoor genoemde verkeersregels geschonden. Gelet op die aaneenschakeling van gevaarlijke verkeersovertredingen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Gelet op de hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte die in een kort tijdsbestek hebben plaatsgevonden en de intentie van de verdachte om aan de politie te ontkomen, kan het niet anders dan dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of voor het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels reëel voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid is het voorzienbaar dat door het rijgedrag van de verdachte midden op de dag in het centrum van Rotterdam en de dichtbevolkte woonwijken die daaraan grenzen, een zeer gevaarlijke verkeersituatie kon ontstaan. Door het rijgedrag van de verdachte had een nog ernstiger verkeersongeval kunnen ontstaan dan zich heeft voorgedaan, met als gevolg dodelijk of zeer ernstig letsel voor medeweggebruikers. Zo kon een fietser net op tijd stoppen en daarmee een aanrijding voorkomen, nadat de verdachte door het rode licht reed. Ook verloor de verdachte de controle over zijn motorfiets, waarbij hij viel en de motorfiets tegen een personenauto gleed. De rechtbank acht dan ook bewezen dat – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte – gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 5a WVW. Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 januari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden; welke verkeersgedragingen hierin hebben bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-met die motorfiets een zogenaamde "wheelie" heeft gemaakt, door alleen op het
achterwiel te rijden en daarbij te accelereren en
-een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en
-nadat door een als zodanig herkenbaar politievoertuig een stopteken door middel van een transparant aan de voorzijde (te weten afwisselend de woorden "STOP" en "POLITIE") was gegeven en optische en geluidsignalen werden gebruikt, hij, verdachte, vervolgens:
-meermalen, de maximumsnelheid (fors) heeft overschreden, waarbij snelheden werden gehaald gelegen tussen ongeveer 80 en 140 km/u en-over een fietspad heeft gereden en
-in strijd met een rood licht uitstralend verkeerslicht een kruising is opgereden en aldaar een fietser niet heeft laten voorgaan, waardoor die fietser een noodstop moest maken om een aanrijding te voorkomen en
-over een verdrijvingsvlak heeft gereden en
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en tegen het verkeer in heeft gereden en
-zijn voertuig niet onder controle heeft gehad (ter hoogte van een bocht), waardoor hij, verdachte, ten val is gekomen en de motorfiets tegen een hem tegemoetkomende personenauto is gegleden;
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte is als bestuurder van een motorfiets gevlucht nadat hij een stopteken van de politie kreeg. Hij heeft tijdens zijn vlucht diverse verkeersregels opzettelijk in zeer ernstige mate geschonden en heeft daarmee zeer gevaarlijk gehandeld ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Zijn rijgedrag was volstrekt onverantwoordelijk en heeft onder andere geleid tot een noodstop van een fietser en een aanrijding met een personenauto.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel heeft de verdachte op 11 november 2021 een overtreding begaan en heeft hij daarvoor een strafbeschikking ontvangen (overtreden van de snelheid binnen de bebouwde kom, artikel 20 aanhef en onder a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank legt een iets lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft daarbij de overschrijding van de redelijke termijn meegewogen. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 29 januari 2022, omdat de verdachte toen door de politie is aangehouden en is gehoord over dit feit. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna drie jaar verstreken. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder moeten worden behandeld. De redelijke termijn is dan ook geschonden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uur, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mr. L. Stevens en mr. J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden;
welke verkeersgedraging(en) hierin hebben bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-met die motorfiets een zogenaamde "wheelie" heeft gemaakt, door alleen op het
achterwiel te rijden en/of daarbij te accelereren en/of
-een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
nadat door een als zodanig herkenbaar politievoertuig een stopteken door middel van een transparant aan de voorzijde (te weten afwisselend de woorden "STOP" en "POLITIE") was gegeven en/of optische en geluidsignalen werden gebruikt, hij, verdachte, vervolgens:
-meermalen, althans éénmaal, de maximumsnelheid (fors) heeft overschreden, waarbij snelheden werden gehaald gelegen tussen ongeveer 80 en 140 km/u en/of
-over een fietspad heeft gereden en/of
-in strijd met een rood licht uitstralend verkeerslicht een kruising is opgereden en/of aldaar een fietser niet heeft laten voorgaan, waardoor die fietser een noodstop moest maken om een aanrijding te voorkomen en/of
-over een verdrijvingsvlak heeft gereden en/of
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of tegen het verkeer in heeft gereden en/of
-zijn voertuig niet onder controle heeft gehad (ter hoogte van een bocht), waardoor hij, verdachte, ten val is gekomen en de motorfiets tegen een hem tegemoetkomende personenauto is gegleden;
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-met die motorfiets een zogenaamde "wheelie" heeft gemaakt, door alleen op het
achterwiel te rijden en/of daarbij te accelereren en/of
-een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
nadat door een als zodanig herkenbaar politievoertuig een stopteken door middel van een transparant aan de voorzijde (te weten afwisselend de woorden "STOP" en "POLITIE") was gegeven en/of optische en geluidsignalen werden gebruikt, hij, verdachte, vervolgens:
-meermalen, althans éénmaal, de maximumsnelheid (fors) heeft overschreden, waarbij snelheden werden gehaald gelegen tussen ongeveer 80 en 140 km/u en/of
-over een fietspad heeft gereden en/of
-in strijd met een rood licht uitstralend verkeerslicht een kruising is opgereden en/of aldaar een fietser niet heeft laten voorgaan, waardoor die fietser een noodstop moest maken om een aanrijding te voorkomen en/of
-over een verdrijvingsvlak heeft gereden en/of
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of tegen het verkeer in heeft gereden en/of
-zijn voertuig niet onder controle heeft gehad (ter hoogte van een bocht), waardoor hij, verdachte, ten val is gekomen en de motorfiets tegen een hem tegemoetkomende personenauto is gegleden.