ECLI:NL:RBROT:2025:1629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10/102866-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet met vrijspraak voor roekeloosheid

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 23 december 2022 op de rijksweg A16 te Rotterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het overtreden van de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate had geschonden, en sprak hem vrij van artikel 5a WVW, wat roekeloos rijgedrag betreft. De rechtbank concludeerde dat het rijgedrag van de verdachte wel als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam kon worden gekwalificeerd. De verdachte had zijn voertuig tot stilstand gebracht op de snelweg om een schadeformulier in te vullen, wat leidde tot een kettingbotsing waarbij een andere bestuurder, mevrouw [slachtoffer], letsel opliep. De rechtbank legde een taakstraf op van 70 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het verkeer en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/102866-23
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. F. el Makhtari, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde feit, te weten het overtreden van de artikelen 6 en 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand worden aangemerkt.
Op 23 december 2022 is de verdachte betrokken geweest bij een verkeersongeval op de rijksweg A16 te Rotterdam. De verdachte reed in zijn personenauto op de A16 toen hij werd afgesneden door een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de eerste Golf) en in aanraking kwam met de vangrail. De verdachte heeft hierop meerdere keren geprobeerd de eerste Golf tot stilstand te brengen om een schadeformulier in te vullen. Uiteindelijk is hij voor de eerste Golf gaan rijden en heeft hij zijn auto langzaam op de rechter rijstrook tot stilstand gebracht en is de eerste Golf achter hem eveneens tot stilstand gekomen. Nadat beide bestuurders waren uitgestapt, is de bestuurder van een derde voertuig, [slachtoffer] in een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 2] (hierna: de tweede Golf), op tijd gestopt achter de eerste twee voertuigen. De bestuurder van een BMW met kenteken [kentekennummer 3] is met een snelheid van 104 kilometer per uur op de tweede Golf gebotst. Hierdoor is de tweede Golf met een snelheid van 91 kilometer per uur op de eerste Golf gebotst. De bestuurster van de tweede Golf, mevrouw [slachtoffer] , heeft als gevolg van deze botsingen lichamelijk letsel opgelopen.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het verkeersgedrag van de verdachte heeft het ongeval veroorzaakt en [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen. Door midden op de snelweg te gaan stilstaan, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5a WVW. Daarmee is ook sprake van roekeloos rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde. De omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, maken dat er geen sprake is geweest van roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij de verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen. Het causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het letsel van [slachtoffer] ontbreekt, omdat de bestuurder van de vierde auto niet heeft opgelet en op [slachtoffer] is gebotst. Ook is geen sprake geweest van een situatie zoals bedoeld in artikel 5a WVW. De verkeersregels zijn niet in ernstige mate geschonden en de verdachte had daartoe ook geen opzet. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde.
4.1.4.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW (feit 2 primair). Als het rijgedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a WVW, is immers ook sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW (feit 1). Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
De verdachte heeft zijn voertuig op de snelweg tot stilstand gebracht en is vervolgens uitgestapt. De toegestane snelheid was op dat moment honderd kilometer per uur en deze snelheid werd door het aanwezige verkeer ook gereden. Het was bovendien donker en het wegdek was nat. De verdachte heeft hiermee de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Het stoppen en uitstappen op een snelweg is immers levensgevaarlijk.
Hoewel de verdachte bewust is gestopt, namelijk om de bestuurder van de eerste Golf een schadeformulier in te laten vullen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hierbij de verkeersregels niet
opzettelijkin ernstige mate heeft geschonden. Het was de verdachte niet te doen om het willens en wetens schenden van de verkeersregels. De verdachte was zich in enige mate bewust van het gevaar en heeft in eerste instantie geprobeerd uit te wijken naar een vluchtstrook. Ook heeft hij gebruik gemaakt van zijn alarmlichten. Pas toen bleek dat de bestuurder van de eerste Golf niet stopte, heeft hij dit voertuig laten stoppen door ervoor te rijden. De verdachte heeft hierbij niet abrupt geremd, maar heeft zijn snelheid langzaam verminderd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat daarmee geen sprake is van een overtreding zoals bedoeld in artikel 5a WVW. De verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van een overtreding van artikel 5a WVW, is daarmee ook geen sprake van roekeloosheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van de verdachte wel als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De gevolgen van het verkeersongeval zijn bovendien in redelijkheid toe te rekenen aan het rijgedrag van de verdachte. Het verweer dat er geen causale relatie is tussen het rijgedrag van de verdachte en het letsel van [slachtoffer] wordt dan ook verworpen.
4.1.5.
Conclusie
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 december 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig
en onoplettend en onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van
de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar zonder noodzaak zijn voertuig (kenteken [kentekennummer 4] ) heeft stilgezet op de rijbaan van die Rijksweg A16,
waardoor
- de bestuurster van een achter hem rijdend voertuig (kenteken [kentekennummer 1] ), genoodzaakt was haar voertuig tot stilstand te brengen achter zijn, verdachtes, voertuig, en- de bestuurster van een achteropkomend voertuig (kenteken [kentekennummer 2] ) eveneens
genoodzaakt was haar voertuig op de rijbaan tot stilstand te brengen en
- vervolgens de bestuurster van het voertuig [kentekennummer 3] niet in staat was het inmiddels stilstaande voertuig [kentekennummer 2] te ontwijken, waardoor dat voertuig [kentekennummer 2] , bestuurd door [slachtoffer] , tegen de achterzijde van het voertuig [kentekennummer 1] werd gedrukt;
waardoor die [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op 23 december 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A16, zich zodanig heeft
gedragendat gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
zonder noodzaak zijn voertuig (kenteken [kentekennummer 4] ) heeft stilgezet op de rijbaan van
die Rijksweg A16,
waardoor
- de bestuurster van een achter hem rijdend voertuig (kenteken [kentekennummer 1] ) genoodzaakt was haar voertuig tot stilstand te brengen achter zijn, verdachtes, voertuig, en
- de bestuurster van een achteropkomend voertuig (kenteken [kentekennummer 2] ) eveneens genoodzaakt was haar voertuig op de rijbaan tot stilstand te brengen en
- vervolgens de bestuurster van het voertuig [kentekennummer 3] niet in staat was het inmiddels stilstaande voertuig [kentekennummer 2] te ontwijken, waardoor dat voertuig [kentekennummer 2] tegen de achterzijde van het voertuig [kentekennummer 1] werd gedrukt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2:
De eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft zijn voertuig op de snelweg tot stilstand gebracht, omdat hij een andere bestuurder een schadeformulier wilde laten invullen. Hierdoor hebben anderen voor hen moeten stoppen en is een botsing ontstaan. Met zijn onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft hij onaanvaardbare risico’s voor de verkeersveiligheid genomen en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker veronachtzaamd.
Het slachtoffer heeft door dit ongeval lichamelijk letsel opgelopen. Tijdens de zitting heeft het slachtoffer te kennen gegeven dat zij nog steeds kampt met de gevolgen van het ongeluk. Zo kan zij door hersenletsel en fysieke klachten niet meer werken en moest zij met haar gezin verhuizen naar een gelijkvloerse woning. De verdachte heeft op de terechtzitting spijt betuigd en zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden en deze spijt komt de rechtbank oprecht over.
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op de dag van het ongeval, te weten op 23 december 2022, omdat de verdachte toen voor het eerst is gehoord over het feit. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim twee jaar verstreken. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder moeten worden behandeld. De redelijke termijn is dan ook geschonden
Conclusies van de rechtbank
Alles afwegend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie, ondanks de andere kwalificatie van de gedragingen van de verdachte, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mr. L. Stevens en mr. J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van
de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
zonder noodzaak zijn voertuig (kenteken [kentekennummer 4] ) heeft stilgezet op de rijbaan van
die Rijksweg A16,
waardoor
-de bestuurster van een achter hem rijdend voertuig (kenteken [kentekennummer 1] ),
genoodzaakt was haar voertuig tot stilstand te brengen achter zijn, verdachtes,
voertuig, en/of
-de bestuurster van een achteropkomend voertuig (kenteken [kentekennummer 2] ) (eveneens)
genoodzaakt was haar voertuig op de rijbaan tot stilstand te brengen en/of
-(vervolgens) de bestuurster van het voertuig [kentekennummer 3] niet in staat was het
(inmiddels) stilstaande voertuig [kentekennummer 2] te ontwijken, waardoor dat voertuig
[kentekennummer 2] , bestuurd door [slachtoffer] , tegen de achterzijde van het voertuig
[kentekennummer 1] werd gedrukt;
waardoor die [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de
verkeersregels in ernstige mate werden geschonden;
welke verkeersgedraging(en) hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
zonder noodzaak zijn voertuig (kenteken [kentekennummer 4] ) heeft stilgezet op de rijbaan van
die Rijksweg A16,
waardoor
-de bestuurster van een achter hem rijdend voertuig (kenteken [kentekennummer 1] )
genoodzaakt was haar voertuig tot stilstand te brengen achter zijn, verdachtes,
voertuig, en/of
-de bestuurster van een achteropkomend voertuig (kenteken [kentekennummer 2] ) (eveneens)
genoodzaakt was haar voertuig op de rijbaan tot stilstand te brengen en/of
-(vervolgens) de bestuurster van het voertuig [kentekennummer 3] niet in staat was het
(inmiddels) stilstaande voertuig [kentekennummer 2] te ontwijken, waardoor dat voertuig
[kentekennummer 2] tegen de achterzijde van het voertuig [kentekennummer 1] werd gedrukt;
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedraagen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
zonder noodzaak zijn voertuig (kenteken [kentekennummer 4] ) heeft stilgezet op de rijbaan van
die Rijksweg A16, waardoor
-de bestuurster van een achter hem rijdend voertuig (kenteken [kentekennummer 1] )
genoodzaakt was haar voertuig tot stilstand te brengen achter zijn, verdachtes,
voertuig, en/of
-de bestuurster van een achteropkomend voertuig (kenteken [kentekennummer 2] ) (eveneens)
genoodzaakt was haar voertuig op de rijbaan tot stilstand te brengen en/of
-(vervolgens) de bestuurster van het voertuig [kentekennummer 3] niet in staat was het
(inmiddels) stilstaande voertuig [kentekennummer 2] te ontwijken, waardoor dat voertuig
[kentekennummer 2] tegen de achterzijde van het voertuig [kentekennummer 1] werd gedrukt.