ECLI:NL:RBROT:2025:1611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11166342 CV EXPL 24-15417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst van opdracht en geschil over betaling voor meerwerk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Brancom B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die op 17 februari 2020 is gesloten, waarbij Brancom zich verplichtte om een webshop te bouwen voor de gedaagde partij. Brancom vordert betaling van € 23.879,21, terwijl de gedaagde partij in reconventie ontbinding van de overeenkomst vraagt en terugbetaling van € 40.234,94. De gedaagde stelt dat Brancom haar verplichtingen niet is nagekomen en dat de overeenkomst ontbonden moet worden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij erop mocht vertrouwen dat de opzegging van de overeenkomst door Brancom was geaccepteerd. De rechter wijst het grootste deel van de vordering van Brancom af, maar veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 946,22 voor meerwerk. In reconventie wordt de eis van de gedaagde afgewezen, omdat Brancom niet in verzuim was op het moment van opzegging. De kantonrechter concludeert dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden en dat de gedaagde geen recht heeft op terugbetaling van de eerder betaalde bedragen. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde partij, omdat Brancom grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11166342 CV EXPL 24-15417
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Brancom B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Best Credit Management Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. L.P. Quist.
De partijen worden hierna ‘Brancom’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 28 november 2024, met bijlagen;
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
1.2.
Op 2 december 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens Brancom [naam 1] en [naam 2], met [naam 3] (werkzaam bij Best Credit Management Incasso B.V.) en haar kantoorgenoot [naam 4];
  • namens [gedaagde] [naam 5] en [naam 6], met mr. L.P. Quist.

2.Korte samenvatting van de zaak

2.1.
Op 17 februari 2020 hebben de partijen een overeenkomst met elkaar gesloten, waarbij Brancom tegen betaling van € 35.020,43 (inclusief btw) een nieuwe ‘basis’-webshop voor [gedaagde] zou bouwen. In conventie stelt Brancom dat [gedaagde] nog € 23.879,21 moet betalen. [gedaagde] betwist dit.
2.2.
In reconventie stelt [gedaagde] dat Brancom haar verplichtingen niet is nagekomen. Zij wil daarom dat de overeenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alles wat [gedaagde] aan haar heeft betaald terug te betalen. Het gaat in totaal om € 40.234,94. Brancom geeft aan dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden, omdat zij niet in verzuim is.
2.3.
In conventie komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat Brancom haar opzegging had geaccepteerd. Daarom wordt het grootste deel van de eis afgewezen. Wel wordt [gedaagde] veroordeeld om € 946,22 te betalen voor meerwerk met kosten en rente. In reconventie wordt de eis van [gedaagde] afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Brancom eist dat [gedaagde] wordt veroordeeld € 23.879,21 aan haar te betalen, met de rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven (alles tot een maximum van € 24.999,99 in verband met de competentiegrens van de kantonrechter).
3.2.
De hoofdsom die [gedaagde] eist bestaat uit drie delen. Allereerst gaat het om betaling van € 7.004,09. De partijen hadden namelijk afgesproken dat het bedrag van € 35.020,43 (inclusief btw) in vijf fases zou worden gefactureerd. [gedaagde] heeft de eerste vier deelbedragen betaald, maar het vijfde deelbedrag van € 7.004,09 niet. Brancom wil het vijfde deelbedrag ook betaald krijgen.
3.3.
Het tweede deel van de hoofdsom ziet op een bedrag van € 5.253,07. In voornoemd bedrag van € 35.020,43 was namelijk een korting van 15% begrepen. Brancom stelt dat die korting alléén geldt bij een commitment voor de bouw van een tweede webshop en overige marketingwerkzaamheden. Doordat die commitment er niet is, is die korting komen te vervallen. [gedaagde] moet daarom het kortingsbedrag van € 5.253,07 (inclusief btw) aan haar betalen.
3.4.
Het derde deel van de hoofdsom ziet op de volgende meerwerkposten die nog niet zijn betaald:
  • vrachtkosten berekening nieuwe webshop € 822,80;
  • de module “merken laten doorklikken naar filterpagina” € 205,70;
  • de module “klantspecifieke producten ophalen & verwerken” € 308,55;
  • Exact-koppeling (meerwerk)
Totaal € 11.622,05.
3.5.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Zij heeft de overeenkomst namelijk tussentijds opgezegd, waardoor zij de vijfde deelfactuur niet hoeft te betalen. De korting is onvoorwaardelijk gegeven en is dus niet vervallen. Er is geen opdracht gegeven voor meerwerk en dit meerwerk is ook nooit verricht.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] wil dat de overeenkomst wordt ontbonden. Zij vindt dat Brancom is tekortgeschoten in de overeenkomst doordat zij de oplevertermijn niet heeft gehaald, de afgesproken werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en de webshop nooit heeft opgeleverd. [gedaagde] eist daarom dat Brancom wordt veroordeeld om alles wat [gedaagde] aan haar heeft betaald terug te betalen. Het gaat om een bedrag van € 40.234,94. Verder eist [gedaagde] dat Brancom wordt veroordeeld om de wettelijke handelsrente over dat bedrag te betalen (vanaf 21 augustus 2024 tot de dag dat volledig is betaald) alsook de proceskosten.
4.2.
Brancom is het niet eens met de eis van [gedaagde]. Zij stelt dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden, omdat zij niet in verzuim is. Zij betwist dat zij tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen.

5.De beoordeling

De kantonrechter is bevoegd om de eisen van Brancom en [gedaagde] te behandelen
5.1.
Omdat de vordering van Brancom lager is dan € 25.000,00, is de kantonrechter bevoegd de eis in conventie te behandelen (artikel 93 sub a Rv). De eis in reconventie, te weten € 40.234,94, ligt boven de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter. Desondanks is de kantonrechter bevoegd ook de eis in reconventie te behandelen, omdat het verweer in conventie en de grondslag voor de eis in reconventie zodanig met elkaar samenhangen dat deze samenhang zich verzet tegen afzonderlijke behandeling van de eisen (artikel 97 lid 1 Rv).
In conventie
[gedaagde] hoeft de vijfde deelfactuur niet te betalen
5.2.
Brancom heeft niet betwist dat [gedaagde] de overeenkomst tijdens de bespreking op 17 september 2021 heeft opgezegd. Volgens de wet mocht zij dit ook doen, want het gaat om een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW) en die kan te allen tijde door de opdrachtgever worden opgezegd (artikel 7:408 lid 1 BW). Voor het eerst in de conclusie van antwoord in reconventie stelt Brancom dat de opzegging niet rechtsgeldig is geschied, omdat dit volgens haar algemene voorwaarden schriftelijk moet gebeuren en opzegging ook pas mag na een tekortkoming en een ingebrekestelling. [gedaagde] zegt dat de algemene voorwaarden niet gelden tussen de partijen. Dit kan echter in het midden blijven. Ook als deze wel gelden, kan Brancom hier geen beroep meer op doen. [gedaagde] mocht er namelijk op vertrouwen dat haar mondelinge opzegging door Brancom was geaccepteerd. Nergens blijkt uit dat Brancom na het gesprek op 17 september 2021 tegen de opzegging heeft geprotesteerd. Als zij na de opzegging nog werkzaamheden heeft verricht was dat voor [gedaagde] niet kenbaar. Kort na de opzegging kon Brancom geen werkzaamheden meer verrichten want zij kon niet meer bij de server van [gedaagde]. Zij heeft [gedaagde] daar niet op aangesproken en ook niet aangegeven dat zij de opdracht af wilde maken. Brancom heeft [gedaagde] nooit in gebreke gesteld of aangemaand. [gedaagde] heeft dus meer dan een jaar niets meer van Brancom gehoord totdat zij op 21 december 2022 ineens een factuur ontving. Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Brancom nog een beroep doet op haar algemene voorwaarden (artikel 6:2 BW).
5.3.
Omdat [gedaagde] de opdracht heeft opgezegd voordat deze klaar was, moet zij Brancom wel een redelijk loon betalen (artikel 7:411 lid 1 BW). Vast staat dat [gedaagde] 80% van het afgesproken bedrag heeft betaald. Brancom heeft recht op meer als vast zou komen te staan dat zij meer dan 80% van haar werkzaamheden heeft verricht. Dit komt echter niet vast te staan. Brancom heeft op de zitting gezegd dat zij voor 90 tot 95% klaar was met haar werkzaamheden. Zij heeft deze stelling echter niet concreet onderbouwd, terwijl [gedaagde] dit wel gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft in dat kader namelijk gewezen op de brief van Wendrich van 10 juli 2024. Wendrich is het bedrijf dat [gedaagde] heeft ingeschakeld op voor haar een webshop te bouwen nadat zij de opdracht aan Brancom had opgezegd. Wendrich schrijft dat zij alles wat Brancom had gemaakt heeft ingezien, maar dat wat zij aantrof een zeer incomplete website was waarvan grote delen nog niet klaar waren. Het had vervolgens op de weg van Brancom gelegen om concreet aan te geven wat er al wel klaar was en welke werkzaamheden zij nog had moeten verrichten. Dit heeft zij niet gedaan. [gedaagde] is daarom niet gehouden om de laatste factuur van € 7.004,09 te betalen.
De korting van 15% is nog niet vervallen
5.4.
Brancom stelt dat de voorwaarden waaronder zij korting heeft verleend zijn komen te vervallen en dat zij daarom alsnog € 5.253,07 bij [gedaagde] in rekening mag brengen. [gedaagde] betwist dat. In de overeenkomst staat het volgende over die korting:
Project management ( 15% van de offerte waarde )
Eenmalige korting (15% incl. commitment bouw tweede webshop en overige marketing werkzaamheden)*
(…)
* Indien [gedaagde] er voor kiest om de tweede webshop en overige werkzaamheden uit te besteden aan een derde partij dan behoudt Brancom het recht dit bedrag alsnog te factureren.”.
5.5.
[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat op het moment dat de overeenkomst werd getekend nog niet vast stond dat er een tweede webshop zou worden gebouwd en dat dit voor Brancom ook duidelijk was. De webshop die Brancom zou gaan bouwen was bestemd voor business-to-business. [gedaagde] speelde destijds met het idee om als de webshop goed zou lopen er wellicht ook een webshop gebouwd zou kunnen worden voor de particuliere markt. Concrete plannen had zij hiervoor nog niet. De kantonrechter legt de afspraak over de korting daarom zo uit dat de korting alleen komt te vervallen als vast staat dat [gedaagde] een tweede webshop laat bouwen door een ander bedrijf dan Brancom. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat zij nog steeds niet heeft besloten dat er een tweede webshop komt. Dit betekent dat de korting nog niet is vervallen en Brancom deze dus nog niet op kan eisen.
[gedaagde] moet € 822,80 betalen voor de meerwerkmodule “vrachtkosten”
5.6.
Brancom stelt dat zij vanuit [gedaagde] de meerwerkopdracht heeft gekregen om een vrachtkosten-module te ontwikkelen. Ook stelt zij dat zij die opdracht al heeft uitgevoerd en dat zij daar voor acht uur werk aan heeft besteed. Zij heeft dat per factuur van 30 juli 2021 bij [gedaagde] in rekening gebracht (dus nog vóór de opzeggingsdatum). [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij niet zo goed weet of zij die meerwerkopdracht heeft gegeven, maar dat zij zeer ontevreden was over het werk van Brancom en daarom tijdens het gesprek van 17 september 2021 heeft gezegd dat zij geen rekeningen meer wil betalen en dat beide partijen hun verlies moeten dragen. Deze betwisting is onvoldoende, zeker omdat uit de correspondentie tussen partijen op te maken valt dat Brancom daadwerkelijk aan de vrachtkostenmodule heeft gewerkt (zie bijvoorbeeld de e-mail van Brancom aan [gedaagde] van 4 augustus 2021). Gelet hierop heeft [gedaagde] ook de hoogte van de factuur onvoldoende gemotiveerd betwist. Het door Brancom geëiste bedrag van € 822,80 (inclusief btw) wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] hoeft niets te betalen voor de meerwerkmodules “merken laten doorklikken naar filterpagina” en “klantspecifieke producten ophalen & verwerken”
5.7.
Brancom stelt dat [gedaagde] moet betalen voor de modules “merken laten doorklikken naar filterpagina” (€ 205,70) en “klantspecifieke producten ophalen & verwerken” (€ 308,55). [gedaagde] betwist dat zij voor deze modules opdracht heeft gegeven en dat er bijbehorende werkzaamheden zijn verricht. Brancom heeft haar stelling na de betwisting van [gedaagde] niet verder onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Brancom heeft daarom op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Dat leidt ertoe dat het geëiste bedrag van in totaal € 514,25 (€ 205,70 + € 308,55) voor de twee modules wordt afgewezen.
[gedaagde] hoeft niets te betalen voor meerwerk “Exact-koppeling”
5.8.
In de overeenkomst is voor een Exact-koppeling een stelpost opgenomen van
€ 5.100,00 (60 uur aan werkzaamheden). Brancom stelt in deze procedure dat zij 100 uur extra aan de Exact-koppeling heeft moeten werken om aan de eisen van [gedaagde] te kunnen voldoen. Zij vindt daarom dat [gedaagde] voor de Exact-koppeling nog eens
€ 10.285,00 (inclusief btw) aan haar moet betalen. [gedaagde] betwist dit bedrag verschuldigd te zijn. Zij voert aan dat zij nooit op de hoogte is gesteld van een overschrijding van de Exact-stelpost, wat wel van een goed opdrachtnemer mag worden verwacht; zeker nu het volgens Brancom gaat om een overschrijding van 66,66%. Verder betwist [gedaagde] het uurtarief en de omvang van de uren.
5.9.
Brancom heeft de extra uren die zij nu in rekening brengt niet gespecificeerd. Het is dus niet duidelijk wat voor uurtarief zij hanteert (en waarom) en waaraan de door haar opgegeven uren precies zijn besteed. Tijdens de zitting verwees de gemachtigde van Brancom naar een e-mail van 15 januari 2020 van de heer J. Krugers (werkzaam bij een derde partij genaamd Quercis) aan Brancom, waarin wordt aangegeven dat [gedaagde] de gegevens in Exact grondig wil gaan wijzigen. Die e-mail is veel te mager om de opgegeven uren mee te verklaren. Brancom heeft daarom ook op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Dat leidt ertoe dat het geëiste bedrag van € 10.285,00 wordt afgewezen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 123,42 betalen
5.10.
Aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen (artikel 6:96 BW). Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 123,42 toegewezen. Dat is het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten correspondeert met de toewijsbare hoofdsom van € 822,80.
[gedaagde] moet rente betalen
5.11.
De geëiste wettelijke handelsrente wordt toegewezen over de toewijsbare hoofdsom van € 822,80, omdat Brancom genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente wordt toegewezen vanaf de dag na de vervaldatum van de betreffende factuur.
Brancom moet de proceskosten betalen
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van Brancom, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Brancom aan [gedaagde] moet betalen op € 270,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 135,00) en € 117,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 387,50. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
In reconventie
De overeenkomst wordt niet ontbonden, dus de eis wordt afgewezen
5.13.
[gedaagde] mag de overeenkomst alleen ontbinden als Brancom in verzuim is (artikel 6:265 BW). Op het moment dat de overeenkomst op 17 september 2021 werd opgezegd, was Brancom niet in verzuim. Er was geen sprake van een fatale termijn, zoals [gedaagde] stelt. In de overeenkomst wordt een doorlooptijd van 18 weken genoemd, maar hierbij staat duidelijk dat het om een geschatte doorlooptijd gaat.
5.14.
Verder komt niet vast te staan dat op dat moment uit het handelen van Brancom kon worden afgeleid dat zij in de overeenkomst tekort zou schieten dan wel dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid in verzuim is geraakt, zoals Brancom stelt. Brancom heeft deze stelling namelijk onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing heeft zij mails overgelegd die in de maanden juli en augustus 2021 zijn gezonden. Hieruit blijkt dat [gedaagde] de webshop aan het testen is en tegen fouten aanloopt. Hieruit blijkt echter niet dat Brancom niet bereid of in staat was om de opdracht verder af te maken. Weliswaar staat vast dat de werkzaamheden van Brancom veel langer duurden dan op het moment van het aangaan van de overeenkomst was ingeschat en ook staat vast dat de webshop in september 2021 nog niet opgeleverd kon worden. Maar ook dit is onvoldoende om verzuim aan te nemen. Als het geduld van [gedaagde] op enig moment op was, had zij dit Brancom duidelijk moeten maken en haar een duidelijke en redelijke termijn moeten geven waarbinnen de opdracht afgerond moest zijn. Dit heeft zij niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij de opdracht opgezegd.
5.15.
Tijdens de loop van deze procedure heeft [gedaagde] Brancom op 28 november 2024 alsnog in gebreke gesteld. Hierop kan [gedaagde] echter gelet op de omstandigheden geen beroep doen. Zij heeft op 17 september 2021 de overeenkomst opgezegd en daarna heeft [gedaagde] Brancom nooit laten weten dat ze verwachtte dat Brancom nog enige werkzaamheden aan de webshop zou verrichten. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om dan meer dan drie jaar later ineens een ingebrekestelling te sturen (artikel 6:2 BW). Door deze ingebrekestelling is geen verzuim ingetreden.
5.16.
Omdat Brancom niet in verzuim is geraakt, wordt de overeenkomst niet ontbonden. Dat betekent dat Brancom niets hoeft terug te betalen aan [gedaagde]. De eis van [gedaagde] wordt afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Brancom moet betalen op € 135,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 135,00) en € 117,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 252,50. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
In conventie en in reconventie
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
5.18.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de partijen dat eisen en daar over en weer ook geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Brancom te betalen € 946,22, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 822,80 vanaf 14 augustus 2021 tot de dag dat volledig is betaald;
6.2.
veroordeelt Brancom in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 387,50;
6.3.
wijst al het andere af;
in reconventie
6.4.
wijst de eis van [gedaagde] af;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Brancom worden begroot op € 252,50;
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
44240