In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Brancom B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die op 17 februari 2020 is gesloten, waarbij Brancom zich verplichtte om een webshop te bouwen voor de gedaagde partij. Brancom vordert betaling van € 23.879,21, terwijl de gedaagde partij in reconventie ontbinding van de overeenkomst vraagt en terugbetaling van € 40.234,94. De gedaagde stelt dat Brancom haar verplichtingen niet is nagekomen en dat de overeenkomst ontbonden moet worden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij erop mocht vertrouwen dat de opzegging van de overeenkomst door Brancom was geaccepteerd. De rechter wijst het grootste deel van de vordering van Brancom af, maar veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 946,22 voor meerwerk. In reconventie wordt de eis van de gedaagde afgewezen, omdat Brancom niet in verzuim was op het moment van opzegging. De kantonrechter concludeert dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden en dat de gedaagde geen recht heeft op terugbetaling van de eerder betaalde bedragen. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde partij, omdat Brancom grotendeels ongelijk heeft gekregen.