ECLI:NL:RBROT:2025:1601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/11611 en 24/11612
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke kinderopvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel is verleend voor het realiseren van een tijdelijke kinderopvang. Eiseres, een sportcentrum gevestigd naast de kinderopvang, betoogt dat de vergunning leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving, wat ernstige gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeerdruk niet leidt tot strijd met een goede ruimtelijke ordening. De parkeerbehoefte van de kinderopvang is berekend op 16 parkeerplaatsen, waarvan 11 voor personeel en 5 voor het halen en brengen van kinderen. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat de parkeerbehoefte van de kinderopvang lager is dan die van het eerder aanwezige kantoorpand. Eiseres krijgt geen gelijk en er wordt geen voorlopige voorziening getroffen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11611 en 24/11612
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.S. van der Sluys),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf 1] uit [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M. Pinas).

Inleiding

1. Met het besluit van 21 juni 2024 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van een tijdelijke kinderopvang aan [adres 1] (het perceel).
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G.J.M. van de Jager als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, en [naam 2] (eigenaar van eiseres), de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt het in stand laten van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over?
4. Vergunninghoudster wil met haar bouwplan op het perceel een tijdelijke kinderopvang in het bestaande gebouw met speelvoorziening realiseren. Deze speelvoorziening komt in de plaats van vier parkeerplaatsen. De vier parkeerplaatsen worden verplaatst naar de achterzijde van het pand en waar daarnaast nog zeven andere parkeerplaatsen gecreëerd worden, zodat er in totaal 11 parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand komen.
4.1.
Het college heeft een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de duur van 10 jaar voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. [1] Het bestemmingsplan “Kortland” en aangevuld en gewijzigd met de bestemmingsplannen “Veeg-bestemmingsplan Kortland” en “Veegbestemmingsplan ronde 2 Kortland” zijn op het bouwplan van toepassing. Ten behoeve van de duidelijkheid zijn deze plannen geconsolideerd in “Kortland, geconsolideerd”. Laatste is echter niet juridisch bindend. Deze plannen maken thans deel uit van het tijdelijk omgevingsplan van rechtswege als bedoeld in artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet. Ter plaatse van het bouwplan geldt op grond van het (veeg)bestemmingsplan ‘Kortland’ de bestemming “Woongebied” (artikel 17) en heeft het perceel de functieaanduiding “bedrijf”. Het bouwplan is in strijd met artikel 17.1 van de planregels, omdat een kinderdagverblijf niet binnen de bestemming past. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
4.2.
Eiseres is gevestigd in het naastgelegen pand ( [adres 2] ) en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
Spoedeisend belang
5. Eiseres heeft als spoedeisend belang aangevoerd dat momenteel de vier parkeerplaatsen worden verwijderd. Op zitting heeft ze desgevraagd nader toegelicht dat ze ook wil voorkomen dat de kinderopvang haar deuren opent. Dit zou namelijk direct gevolgen hebben voor de parkeerdruk in de directe omgeving van de kinderopvang en daarmee voor de bedrijfsvoering van eiseres. Vergunninghoudster heeft op zitting aangegeven dat het de wens is om eind april open te gaan. Dit is binnen afzienbare tijd, zodat de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanneemt.
Standpunt eiseres
6. Eiseres betoogt dat door de omgevingsvergunning en de komst van de speelvoorziening de parkeerdruk in de omgeving toeneemt. Er bestaat reeds een ernstig tekort aan parkeergelegenheid. Dit heeft ernstige gevolgen voor haar bedrijfsvoering, omdat klanten van eiseres niet meer kunnen parkeren. Eiseres stelt dat het besluit onrechtmatig is. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat het college de vergunningverlening niet heeft mogen baseren op een parkeeronderzoek uit 2018. Naar de huidige parkeerdruk is niet gekeken, terwijl bewoners in een participatieonderzoek van november 2020 hebben aangegeven dat er een tekort aan parkeerplaatsen is. Als onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar zijn, vereisen het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel een nadere motivering waarom van die gegevens gebruik kan worden gemaakt. Ten tweede is er in dat onderzoek niet voor alle bedrijven dezelfde methodische benadering gehanteerd. Zo is er voor eiseres in het onderzoek uit 2018 niet met bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) gerekend, maar een afwijkende norm gehanteerd. Als de berekening wordt gemaakt op basis van de CROW-publicatie 317 dan heeft zij 71 parkeerplaatsen nodig, terwijl zij maar zeven parkeerplaatsen heeft. De resterende 64 parkeerplaatsen moeten worden gevonden in de publieke ruimte, waar slechts 21 parkeerplaatsen zijn, zodat er een tekort is aan 43 parkeerplaatsen. Met het bestreden besluit wordt dit tekort vergroot. Ten derde houdt het onderzoek er geen rekening mee dat de piekuren waarin ouders hun kinderen komen halen en brengen en klanten van eiseres komen sporten samenvallen, waardoor gedeeld gebruik niet mogelijk is en juist op die momenten er een parkeerprobleem is. Het besluit dient dan ook vernietigd te worden.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het parkeren niet leidt tot strijd met een goede ruimtelijke ordening?
7. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2o van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de in artikel 4, van bijlage II van het Bor genoemde omstandigheden.
7.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.2.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid behoort alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2234, r.o. 5.1 en 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2690, r.o. 5.2).
7.3.
Het pand op het perceel staat in de bestaande situatie leeg. Met het bouwplan wordt in strijd met het bestemmingsplan een kinderopvang gevestigd. Het bouwplan is in strijd met artikel 31.6.1, onder c, van de planregels, omdat niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. In artikel 31.6.1, onder d, van de planregels wordt voor het bepalen of er voldoende parkeergelegenheid is verwezen naar de meest recente CROW-publicatie. Op grond hiervan is voor de kinderopvang een parkeerbehoefte berekend van 11 parkeerplaatsen voor het personeel. De kinderopvang brengt in totaal een parkeerbehoefte van 16 met zich mee. Er worden 11 parkeerplaatsen, waarvan vier verplaatst, op eigen terrein gerealiseerd. De 9 andere parkeerplaatsen moeten in de publieke ruimte gevonden worden. Er wordt dus niet voldaan aan de eis van voldoende parkeergelegenheid.
7.4.
Bij de aanvraag is een parkeeronderzoek van 18 december 2023 gevoegd. In dit onderzoek is aan de hand van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” de parkeerbehoefte berekend. Het CROW heeft echter alleen kencijfers voor de parkeerbehoefte van het personeel van een kinderdagverblijf en geen kencijfers voor de parkeerbehoefte voor ouders die hun kinderen komen halen en brengen. De parkeerbehoefte bedraagt voor het personeel 11 parkeerplaatsen. Dit wordt niet betwist door eiseres.
Voor de normering voor ouders die hun kinderen met de auto halen en brengen is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- Voor de kinderen tussen de 0 en 4 jaar wordt uitgegaan dat circa 80% met de auto zullen worden gebracht en gehaald.
- Voor de kinderen tussen de 4 en 12 jaar wordt uitgegaan dat circa 60% met de auto zullen worden gebracht en gehaald.
- Een autobezetting van 1,5 kinderen per auto.
- Het halen en brengen van kinderen zal in de loop van 1,5 uur plaatsvinden. In de ochtend zal dit tussen 7:30 en 09:00 zijn en in de middag tussen 17:00 – 18:30.
- Er wordt uitgegaan dat een ouder 15 minuten nodig heeft om de kinderen af te zetten en weer weg te rijden.
- Dit betekent dat er elke ochtend/middag 6 haal- en brengmomenten zijn.
Toegepast op het aantal kinderen in de verschillende leeftijdscategorieën is in het onderzoek berekend dat er vijf parkeerplaatsen nodig zijn voor het halen en brengen van de kinderen.
In het onderzoek is onder andere aansluiting gezocht bij een onderzoek dat is uitgevoerd in een vergelijkbare situatie bij een kinderopvang in Leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op het onderzoek van 2023. Het rapport is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, bevat geen tegenstrijdigheden en is begrijpelijk, terwijl eiseres geen eigen onderzoek heeft ingebracht.
7.5.
Het onderzoek van 2023 verwijst ook naar een onderzoek uit 2018 dat is gedaan voor het bestemmingsplan [adres 3] dat acht grondgebonden woningen mogelijk maakte. Er is destijds onderzoek gedaan naar de parkeersituatie in de wijk door middel van een parkeerdrukmeting. Daarbij is ook het destijds nog leegstaande pand aan [adres 1] betrokken. Er is toen rekening gehouden met een invulling als kantoor. De ingecalculeerde parkeerbehoefte voor die invulling bedraagt 15,1 parkeerplaatsen die in de openbare ruimte moet worden opgevangen. De behoefte is bepaald aan de hand van kencijfers van de CROW-publicatie 317 “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”, waarbij is uitgegaan van 2,05 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo), de stedelijkheidsgraad ‘matig stedelijk’ en de ligging ‘rest bebouwde kom’. Uit het onderzoek volgt dat 16 parkeerplaatsen kunnen worden opgevangen in openbaar gebied. Daarbij gold voor eiseres dat binnen een straal van 200 meter van eiseres nog voldoende parkeergelegenheid is.
7.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het college op basis van de onderzoeken heeft mogen oordelen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Met de nu vergunde ontwikkeling van een kinderdagverblijf bedraagt de parkeerbehoefte blijkens onderzoek in totaal 16 parkeerplaatsen. De ontwikkeling voorziet tevens in de realisatie van zeven extra parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit zorgt ervoor dat uiteindelijk een parkeerbehoefte van negen parkeerplaatsen in de openbare ruimte moeten worden opgevangen (16-7=9). Zoals het college terecht stelt is dit lager dan de parkeerbehoefte van 15,1 parkeerplaatsen die de invulling als kantoorpand met zich mee zou brengen en waarvan op grond van onderzoek uit 2018 is gebleken dat dit opgevangen kan worden in de openbare ruimte. Voor zover eiseres stelt dat het onderzoek uit 2018 verouderd is, heeft het college aangegeven dat de normering niet is gewijzigd en er geen nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter ziet gelet op wat is aangevoerd geen aanleiding om aan het onderzoek van 2018 te twijfelen. De door eiseres genoemde second opinion van 9 november 2018 opgesteld in opdracht van Hagepro Beheer & Advies, leidt niet tot een ander oordeel.
7.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Staat de vaststellingovereenkomst in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning?
8. Voor zover eiseres stelt dat de vaststellingsovereenkomst leidt tot een privaatrechtelijke belemmering op grond waarvan de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de gemeente, [naam bedrijf 2] (projectontwikkelaar) en eiseres in 2019 naar aanleiding van het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het bestemmingsplan [adres 3]. In artikel 4, eerste lid, van de vaststellingsovereenkomst staat onder meer dat de gemeente als beheerder van de openbare ruimte gedurende de komende 10 jaar binnen het aangewezen parkeergebied niet zonder dwingende redenen tot feitelijke verwijdering van fysieke parkeerplaatsen zal overgaan of ruimtelijke ontwikkeling toestaan die cumulatief leidt tot beperking van de beschikbare parkeerruimte.
8.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173) bestaat voor het oordeel dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, omdat niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of de situatie die zich hier voordoet onder artikel 4, eerste lid, van de vaststellingsovereenkomst valt. Partijen verschillen onderling van mening over de wijze waarop de bepaling dient te worden gelezen. De burgerlijke rechter is dan de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een voorgenomen activiteit.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen gelijk. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan Kortland

Artikel 17 Woongebied

17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit, inclusief webwinkels-aan-huis, met inachtneming van het bepaalde in lid 17.5;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': ook bedrijfsactiviteiten uit hooguit categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
[…].
31.6
Voldoende parkeergelegenheid
31.6.1
Parkeren
Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
1. voor bestaand gebruik;
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo.