ECLI:NL:RBROT:2025:1593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/10/669724 / HA ZA 23-1049
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in geval van oplichting door derde partij

In deze zaak vordert [persoon A] schadevergoeding van [persoon B] wegens onrechtmatig handelen. [persoon A] stelt dat [persoon B] hem heeft aangezet om geld over te maken naar een bedrijf dat later bleek een scam te zijn. [persoon B] betwist dit en stelt dat hij zelf ook slachtoffer is van de oplichting. De rechtbank oordeelt dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat [persoon A] ook een deel van de schuld draagt. De rechtbank wijst de vordering van [persoon A] toe, maar vermindert de schadevergoeding met 40% vanwege eigen schuld van [persoon A]. De rechtbank oordeelt dat [persoon B] € 600.000,00 aan [persoon A] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast moet [persoon B] de beslagkosten en proceskosten vergoeden. De vordering van [persoon B] in reconventie tot opheffing van de beslaglegging wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669724 / HA ZA 23-1049
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. F.C.B. Poiron te Amsterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.W.G. van der Wallen te Rijswijk.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.
In het kort
[persoon A] vordert schadevergoeding van [persoon B] . Volgens [persoon A] heeft [persoon B] onrechtmatig jegens hem gehandeld door hem te bewegen om geld over te maken naar een bedrijf dat later een
scambleek te zijn. [persoon B] voert aan dat hij zelf ook slachtoffer is van de oplichting en dat [persoon A] bovendien zelf beter had moeten weten. De rechtbank oordeelt dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij schadevergoeding moet betalen, zij het dat [persoon A] voor een deel eigen schuld heeft aan de schade.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2023 met producties 1 t/m 21;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 20, met een vordering tot opheffing van gelegde beslagen, welke vordering de rechtbank beschouwt als eis in reconventie;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van [persoon A] met producties 22 t/m 27;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tegens inhoudende akte overlegging aanvullende producties met producties 28 t/m 32;
  • de akte overlegging producties tevens akte depot van [persoon B] , met producties 21 en 22;
  • de akte overlegging producties van [persoon B] , met producties 23 t/m 27;
  • de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] heeft als zakenman carrière gemaakt in de farmaceutische sector.
2.2.
[persoon B] is dermatoloog. Hij staat in de medisch-wetenschappelijke wereld, zowel nationaal als internationaal, bekend om de ontwikkeling van innovatieve technieken en behandelmethoden. Hij was in 1995 een van de twee oprichters van de ‘ [naam kliniek] ’. Tegenwoordig is [persoon B] verbonden aan het Erasmus MC en geeft hij lezingen in binnen- en buitenland.
2.3.
[persoon A] en [persoon B] zijn meer dan tien jaar goede bekenden van elkaar geweest en waren tot 2023 bevriend. Zo gingen zij regelmatig met elkaar uit eten.
2.4.
Op 22 augustus 2020 is [persoon B] in contact gekomen met [persoon C] , destijds 24 jaar (hierna: [persoon C] ). [persoon C] heeft [persoon B] enthousiast gemaakt over DX Medical Solutions (hierna: DX), een onderneming waarvan [persoon C] CEO was en die zich specialiseerde in het ontwikkelen van softwaresystemen die met behulp van kunstmatige intelligentie röntgenfoto’s analyseren. DX bestond uit een drietal rechtspersonen: DX Medical Solutions B.V. in Nederland (hierna: DX B.V.), DX Medical Solutions, Inc. in New York, Verenigde Staten (hierna: DX Inc.), en DX Medical Solutions Srl in Rome, Italië.
2.5.
Op de website van DX is [persoon B] aangeduid als cofounder (medeoprichter) en CMO (Chief Medical Officer) van DX. Ook op [persoon B] ’ eigen website stond zijn betrokkenheid als “Medical Director” bij DX vermeld. [persoon B] is niet als oprichter betrokken geweest bij noch statutair bestuurder geweest van enige DX-vennootschap.
2.6.
Op 28 augustus 2020 heeft [persoon B] aan DX een lening verstrekt van € 300.000,00. Deze lening is niet binnen de daarvoor afgesproken termijn van vier maanden terugbetaald.
2.7.
Op 16 september 2020 heeft [persoon B] een presentatie voor potentiële investeerders in DX toegezonden aan [persoon A] , met de mededeling dat als [persoon A] interesse had, hij [persoon A] met (naar de rechtbank begrijpt) [persoon C] in contact zou brengen. [persoon A] heeft hierop toen niet gereageerd.
2.8.
In 2021 is [persoon B] naar het kantoor van DX in Rome gereisd en heeft hij mensen gesproken die aan hem zijn gepresenteerd als medewerkers en deze aan het werk gezien met door DX ontwikkelde software. [persoon C] heeft aan [persoon B] een Non-Disclosure Agreement van 7 juli 2021 en een Letter of Engagement van 6 augustus 2021 verstrekt van [naam] , welke stukken betrekking hadden op de betrokkenheid van [naam] bij de beursgang van DX.
2.9.
[persoon B] heeft via zijn persoonlijke holding op 27 en 28 april 2022 een bedrag van in totaal € 65.000,00 aan DX B.V. geleend en dit bedrag in deelbetalingen tussen 3 en 18 mei 2022 terugbetaald gekregen.
2.10.
[persoon B] heeft eind oktober 2022 [persoon A] opnieuw benaderd over DX. In hierop gevolgde gesprekken heeft [persoon B] aan [persoon A] toegelicht dat hij medeoprichter (co-founder) van DX was en medisch directeur. Ook heeft [persoon B] melding gemaakt van een geplande beursgang van DX in de Verenigde Staten.
2.11.
[persoon A] en [persoon B] hebben via WhatsApp onder meer de volgende berichten naar elkaar verzonden:
[02-11-2022] [persoon B] : Bedrijf gaat binnenkort naar de beurs. Je kunt nog gebruik maken van pre-IPO offer van de bank. Dan koop je aandelen 25-30% onder uitgifte prijs. Maar dat moet dan wel snel. Voor komend weekend.
[02-11-2022] [persoon A] : Waar moet ik mij melden om eventueel in te stappen?
[02-11-2022] [persoon B] : Bij [voornaam persoon C] mijn compagnon.
[…]
[03-11-2022] [persoon B] : Hi [roepnaam persoon A] , als je nog interesse in shares hebt, graag vandaag doorgeven. Ik ben nu in Rome samen met [voornaam persoon C] .
[…]
[05-02-2023] [persoon B] : Vind je Diagnostix [Rb: Diagnostix is een handelsnaam van DX] interessant? [voornaam persoon C] is morgen in Nederland. Er is nog wel een optie om mee te doen via opties oid
[…]
[08-02-2023] [persoon A] : Hi [voornaam persoon B] , ben nu in Parijs. Ik teken de NDA vrijdag. Groet [roepnaam persoon A]
[08-02-2023] [persoon B] : We hoopten op een eerder moment. We willen je graag de andere documenten sturen. Er is tijdsdruk.
[…]
[12-02-2023] [persoon B] : Ha [roepnaam persoon A] , [voornaam persoon C] en ik waren erg onder de indruk van jouw aanpak tijdens het gesprek afgelopen week. Daarover door pratend gevoegd bij mijn verhaal over jouw achtergrond en andere bezighouden, kwam [voornaam persoon C] met het idee jou een board seat in DX Medical aan te bieden met daarbij behorende emolumenten. We zouden graag zsm verder met je willen praten.
[…]
[21-02-2023] [persoon B] : Ha [roepnaam persoon A] , misschien wil je toch overwegen het geld vandaag nog over te maken. Uitstel van de listing heeft te maken met herberekening door JPM van de pricing.
2.12.
Op 22 februari 2023 heeft [persoon A] een leningsovereenkomst gesloten met DX Inc. voor een bedrag van € 1.000.000,00 en dit bedrag overgemaakt aan DX B.V. (hierna: de lening). De leningsovereenkomst voorzag in terugbetaling van de lening, vermeerderd met 25% rente, derhalve € 250.000,00, op 20 maart 2023.
2.13.
Op 24 februari 2023 heeft DX bekend gemaakt dat [persoon A] de hem aangeboden bestuurszetel bij DX Inc heeft aanvaard.
2.14.
Op 20 maart en 14 april 2023 heeft [persoon A] ingebrekestellingen verstuurd, omdat terugbetaling van de lening was uitgebleven.
2.15.
Op 9 mei 2023 heeft [persoon B] aan [persoon A] geschreven dat hij hem verzocht om zijn beslissing om geen verdere overbruggingslening aan DX te verstrekken, te heroverwegen.
2.16.
Op 30 juni 2023 heeft [persoon B] aan [persoon A] geschreven dat sprake is van oplichting en dat hij verder gezamenlijk met [persoon A] wil optrekken.
2.17.
Op 31 juli 2023 heeft [persoon B] aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte tegen [persoon C] en de drie rechtspersonen van DX. In die aangifte staat – voor zover van belang – onder meer het volgende:
Op het moment dat de lening van € 300.000,- niet werd terugbetaald, had cliënt [rechtbank: [persoon B] ] geen vertrouwen meer in [persoon C] en is uiteraard herhaaldelijk verzocht om het bedrag over te maken. [persoon C] hield daarentegen voor dat er op dat moment nog even niet kon worden terugbetaald, maar dat DX Medical B.V. bezig was met een beursgang en dat daarna zeker voldoende gelden zouden binnenkomen waarmee de lening zou worden terugbetaald. […]
2.18.
[naam] heeft op 3 augustus 2023 aan (de raadsvrouw van) [persoon A] bevestigd dat, samengevat, van betrokkenheid van enige entiteit van [naam] bij een Non-Disclosure Agreement, een prospectus en een waardering van DX geen sprake is geweest.
2.19.
Op 23 oktober 2023 heeft [persoon A] conservatoir beslag laten leggen op de vordering van [persoon B] op DX en op vier registergoederen van [persoon B] .
2.20.
[persoon C] is op 19 september 2024 door de Italiaanse autoriteiten in Rome aangehouden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] ;
II. [persoon B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag van € 1.250.000,00 als schadevergoeding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. [persoon B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, berekend over het onder II vast te stellen schadebedrag, vanaf 22 februari 2023 dan wel 20 maart 2023 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag;
IV. [persoon B] te veroordelen in de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten en eventuele nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[persoon B] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon A] in zijn vorderingen althans tot ontzegging van de vorderingen aan hem, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
3.3.
[persoon B] vordert – samengevat – de door [persoon A] gelegde beslagen op te heffen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
3.4.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [persoon B] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon A] slachtoffer is van oplichting door [persoon C] . Hij heeft € 1.000.000,00 overgemaakt naar een onderneming die een
scambleek te zijn. Van een daadwerkelijke onderneming is nooit sprake geweest en [persoon C] heeft zich bediend van meerdere vervalste stukken. Het door [persoon A] betaalde bedrag is niet meer te traceren. Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke rol [persoon B] hierin heeft gespeeld.
4.2.
[persoon A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste en misleidende informatie te verstrekken aan [persoon A] en cruciale informatie achter te houden, op basis waarvan [persoon A] is aangezet en/of misleid en onder druk is gezet om de lening te verstrekken. Bovendien heeft [persoon B] , door zich als medeoprichter en medisch directeur te presenteren, de verantwoordelijkheid aanvaard dat derden op zijn kennis en positie zouden vertrouwen, aldus [persoon A] . [persoon B] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Het handelen van [persoon B] is volgens [persoon A] primair te kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b, c en d BW, en subsidiair als een reguliere onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.
Oneerlijke handelspraktijk
4.4.
In artikel 6:193b lid 1 BW is bepaald dat een handelaar onrechtmatig handelt jegens een consument indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Onder een handelspraktijk wordt verstaan: iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten (artikel 6:193a lid 1 aanhef en onder d BW).
4.5.
[persoon B] heeft betwist dat sprake is van een handelspraktijk nu (het aangaan van) een lening geen product is dat door DX wordt verkocht of geleverd en ook geen dienst is die door DX wordt aangeboden. [persoon A] heeft echter aangevoerd dat onder “product” als bedoeld in artikel 6:193a lid 1 sub c BW ook vermogensrechten vallen en verwijst daarnaast naar een uitspraak [1] waarin is geoordeeld dat het faciliteren van de totstandkoming van een financiering als een verkoopbevorderende handeling (en dus als een handelspraktijk) kan worden beschouwd.
4.6.
De rechtbank neemt in overweging dat de handelaar in de uitspraak waar [persoon A] naar verwijst heeft gehandeld in de uitoefening van diens beroep als vermogensbeheerder en beleggingsadviseur. Dat is een wezenlijk verschil met de hoedanigheid waarin [persoon B] – voor zover hij als handelaar kan worden gezien – heeft gehandeld. [persoon B] noch DX is vermogensbeheerder of beleggingsadviseur. De handelsactiviteiten van DX, die achteraf blijken niet te hebben bestaan, richtten zich op innovatie in de gezondheidszorg. Het faciliteren van de totstandkoming van een lening of financiering of het aangaan daarvan vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de handelspraktijk van DX.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het handelen van [persoon B] , voor zover hij daarmee [persoon A] heeft bewogen de lening te verstrekken aan DX, geen rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product, ook niet als daaronder – zoals [persoon A] met juistheid heeft aangevoerd – vermogensrechten zoals een vordering uit geldlening worden verstaan. Het bewegen tot het verstrekken van een lening valt in dit geval dus niet binnen de definitie van een handelspraktijk zoals beschreven in artikel 6:193a lid 1 sub d BW.
4.8.
Nu er geen sprake is van een handelspraktijk kan er ook geen sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk zoals bedoeld in de artikelen 6:193a BW en verder. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd in dit kader kan onbesproken blijven, aangezien dit niet tot een andere conclusie kan leiden.
Onrechtmatige daad
4.9.
[persoon A] heeft in het kader van de grondslag onrechtmatige daad onder meer aangevoerd dat [persoon B] wist (althans had moeten weten) van – kort gezegd – de oplichting door [persoon C] . De rechtbank stelt voorop dat geenszins is komen vast te staan dat [persoon B] willens en wetens in samenwerking met [persoon C] [persoon A] heeft opgelicht. [persoon B] heeft aangevoerd dat hij in de innovatieve software van DX geloofde en oprecht enthousiast was over de mogelijkheden van de start-up; [persoon A] heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Van opzettelijke misleiding door [persoon B] is dus geen sprake.
4.10.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat wel sprake is van zodanig onzorgvuldig handelen van [persoon B] dat dit jegens [persoon A] onrechtmatig is. [persoon B] heeft [persoon A] benaderd met informatie over DX, hem voorgesteld dat hij gelden aan DX zou verstrekken en daar nadrukkelijk op aangedrongen. De rechtbank acht hierbij het volgende samenstel van omstandigheden in de aan de verstrekking van de lening voorafgaande periode relevant.
4.11.
[persoon B] heeft zich geprofileerd als medeoprichter (co-founder) en als CMO van DX. Ook heeft [persoon B] in zijn correspondentie met [persoon A] over DX gesproken als “we” respectievelijk “ [voornaam persoon C] en ik” en “ [voornaam persoon C] mijn compagnon”. Met (elk van) deze bewoordingen heeft [persoon B] naar [persoon A] toe organieke en inhoudelijke betrokkenheid bij de start-up DX gesuggereerd. [persoon B] deed het hiermee voorkomen dat hij kennis droeg van en inzicht had in (onderdelen van) de bedrijfsvoering en ontwikkeling van DX, hetgeen bij een derde als [persoon A] die [persoon B] bij DX trachtte te betrekken vertrouwen moest wekken en ook wekte. In werkelijkheid had [persoon B] DX niet mede opgericht en heeft hij ook nooit deel uitgemaakt van het bestuur van DX. Gelet op zijn statuur en goede naam als een gezaghebbend en succesvol medisch ondernemer en op de jarenlange band met [persoon A] had [persoon B] zich niet op deze manier mogen profileren. [persoon B] , die zichzelf ook kenschetst als een medicus met een onberispelijke staat van dienst, die nationaal en internationaal in de medische wetenschappelijke wereld bekend is om de ontwikkeling van innovatieve technieken en behandelmethodes, moet zich er goed van bewust zijn geweest of behoorde zich er bewust van te zijn dat door hem benaderde derden op zijn kennis en positie zouden vertrouwen en hun beslissingen mede op dat vertrouwen zouden baseren. Hij moet zich ook hebben gerealiseerd dat [persoon A] zijn mededelingen, waaronder ook zijn aandrang op haast bij het realiseren van een commercieel aantrekkelijke investeringsmogelijkheid, als geloofwaardig en betrouwbaar zou zien. Dat [persoon B] ook informatie aan [persoon A] verschafte die kenbaar van [persoon C] afkomstig was, doet aan het vorenstaande niet af, juist nu [persoon B] door zijn suggestie van interne betrokkenheid zijn naam aan de betrouwbaarheid van zulke informatie verbond. Van deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd heeft [persoon B] zich in zijn contacten met [persoon A] onvoldoende rekenschap gegeven en dat maakt zijn handelen onzorgvuldig.
4.12.
[persoon B] heeft [persoon A] bovendien niet meegedeeld dat zijn holding een lening aan DX ten bedrage van € 300.000,00 niet terugbetaald had gekregen binnen de daarvoor overeengekomen termijn van vier maanden. [persoon B] heeft in dit kader aangevoerd dat deze lening pas zou worden terugbetaald als daarvoor na de beursgang van DX gelden beschikbaar zouden komen. Het feit dat hij nog geen terugbetaling had verkregen vormde naar zijn idee zodoende geen aanwijzing voor mogelijke insolvabiliteit en dus geen omstandigheid waarover hij [persoon A] diende in te lichten. In zijn strafrechtelijke aangifte tegen [persoon C] schrijft [persoon B] echter dat hij door het uitblijven van terugbetaling het vertrouwen in [persoon C] verloor (zie 2.17). Daarmee spreekt hij zichzelf tegen. Uitgaande van de aangifte bestond voor [persoon B] alle reden om [persoon A] te informeren over zijn niet-terugbetaalde lening. [persoon B] heeft in dit kader aangevoerd dat [persoon C] zijn vertrouwen had teruggewonnen omdat nadien verstrekte leningen wèl werden terugbetaald. Hij heeft zich daardoor niet gerealiseerd dat de eerdere vertrouwensdip relevant zou kunnen zijn voor [persoon A] , aldus [persoon B] . Deze argumentatie overtuigt niet. De nadien in april 2022 door [persoon B] verstrekte – en terugbetaalde – leningen betroffen ten eerste een lager bedrag (in totaal € 65.000,00) dan de nietterugbetaalde lening. Daarnaast achtte [persoon B] het verloren vertrouwen kennelijk wel belangrijk genoeg om in de aangifte tegen [persoon C] te vermelden. Dat maakt het moeilijk te begrijpen dat hij deze informatie niet van belang achtte voor [persoon A] . Ten slotte is blijkens diezelfde aangifte tevergeefs herhaaldelijk verzocht om terugbetaling, wat eerder duidt op een gebrek aan vertrouwen dan op herstel daarvan. Tegen die achtergrond had [persoon B] [persoon A] over zijn niet-terugbetaalde lening behoren in te lichten. Dat hij dat niet heeft gedaan draagt bij aan de onzorgvuldigheid van zijn handelen jegens [persoon A] .
4.13.
[persoon B] heeft aangevoerd dat hij [persoon A] niet heeft bewogen tot de verstrekking van de lening nu hij geen betrokkenheid heeft gehad bij de voorwaarden daarvan. Bovendien heeft [persoon A] besloten tot de verstrekking op basis van informatie van [persoon C] , aldus [persoon B] . De rechtbank verwerpt dit verweer. Met dit verweer ziet [persoon B] over het hoofd dat het, onder de omstandigheden als in 4.11 besproken en door zijn nalaten om [persoon A] te informeren over de niet-terugbetaalde lening, in de eerste plaats zijn handelen was – en niet dat van [persoon C] – dat het vertrouwen van [persoon A] heeft gewekt en dat hem heeft bewogen om gelden aan DX te verstrekken. [persoon B] heeft geen feiten aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [persoon A] ook zonder zijn betrokkenheid geld aan DX zou hebben betaald. Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van [persoon B] en schade aan de zijde van [persoon A] is daarmee gegeven. De omvang van die schade en het aandeel van [persoon A] daarin komen hierna aan de orde.
Schade
4.14.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat de schade bestaat uit het door hem aan DX betaalde bedrag van € 1.000.000,00 vermeerderd met het overeengekomen rendement van € 250.000,00. [persoon B] betwist primair dat [persoon A] € 1.000.000,00 heeft verstrekt aan DX en betwist subsidiair dat de schade € 1.250.000,00 bedraagt omdat het overeengekomen rendement niet kan kwalificeren als gederfde winst.
4.15.
De rechtbank overweegt dat [persoon B] zijn primaire betwisting niet nader heeft onderbouwd nadat [persoon A] een schermafbeelding van een betaling van € 1.000.000,00 heeft overgelegd. Zodoende staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [persoon A] dit bedrag heeft betaald aan DX.
4.16.
Ten aanzien van de subsidiaire betwisting overweegt de rechtbank dat het contractuele rendement van € 250.000,00 niet als schade van [persoon A] kan worden gekwalificeerd. De onrechtmatige daad van [persoon B] weggedacht had [persoon A] weliswaar geen € 1.000.000,00 overgemaakt naar DX, maar ook geen rendement van € 250.000,00 hebben verkregen. Dat heeft hij althans onvoldoende onderbouwd. Met andere woorden: zonder de onrechtmatige daad van [persoon B] zou [persoon A] € 1.000.000,00 meer op zijn bankrekening hebben gehad en niet € 1.250.000,00 meer. De door [persoon A] als gevolg van de onrechtmatige daad geleden schade bedraagt zodoende € 1.000.000,00. Het fictieve rendement dat [persoon A] heeft misgelopen als gevolg van het verstrekken van de lening wordt vergoed op de voet van artikel 6:119 BW, het artikel waarin de wettelijke rente wordt behandeld (zie hierna 4.22).
Onrechtmatige daad – conclusie
4.17.
De gevorderde verklaring voor recht dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] zal worden toegewezen. Dit vormt tevens de grondslag voor de vordering om [persoon B] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Over de hoogte van de te betalen schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Eigen schuld
4.18.
[persoon B] voert subsidiair het verweer dat sprake is van eigen schuld van [persoon A] op de voet van artikel 6:101 BW. Volgens [persoon B] is het schadeveroorzakende handelen met name gelegen in de omstandigheid dat [persoon A] , een ervaren zakenman en investeerder, ervoor heeft gekozen om zonder nader onderzoek en zonder enige zekerheid te bedingen een lening van € 1.000.000,00 te verstrekken.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat [persoon A] niet gemotiveerd heeft betwist dat hij een ervaren zakenman en investeerder is. Van hem mag daarom worden verwacht dat hij meer onderzoek doet naar de risico’s verbonden aan een potentiële investering dan een gemiddelde investeerder. Bovendien wist [persoon A] , of behoorde hij te weten, gelet op het hoge rentepercentage van 25 voor een lening voor de duur van één maand, dat het een risicovolle transactie betrof; [persoon A] had moeten inzien dat extra prudentie geboden was. Daar komt nog bij dat DX een start-up was, hetgeen doorgaans eveneens een verhoogd risico impliceert. Ondanks een en ander heeft hij zonder enige vorm van zekerheid een fors geldbedrag overgemaakt. Hij heeft dus niet de hiervoor bedoelde prudentie betracht. Ten slotte is van belang dat [persoon A] ook een eigen afweging heeft gemaakt alvorens de lening te verstrekken, waar [persoon B] geen aantoonbare invloed op heeft gehad. De rechtbank verwijst naar het besproken WhatsApp-bericht van [persoon A] van 6 juli 2023, waaruit volgt dat hij “met name besloot in te stappen” op basis van het (vervalste) bericht van [naam] .
4.20.
De hiervoor omschreven omstandigheden bevinden zich in de risicosfeer van [persoon A] en hebben bijgedragen aan het feit dat hij de lening heeft verstrekt en schade heeft geleden. [persoon A] heeft dan ook eigen schuld aan het ontstaan van zijn schade. Alles in overweging nemende, waarbij voornoemde omstandigheden worden afgezet tegen de onrechtmatige daad van [persoon B] , komt de rechtbank tot de conclusie dat het eigen handelen van [persoon A] naar redelijkheid voor 40% geacht moet worden te hebben bijgedragen aan het ontstaan van zijn schade en het handelen van [persoon B] (dus) voor 60%. Dit betreft de causale verdeling. Voor toepassing van een billijkheidscorrectie ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.21.
De schadevergoedingsplicht van [persoon B] dient te worden verminderd in evenredigheid met de mate waarin de aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Zodoende komt 40% van de schade van [persoon A] voor zijn eigen rekening en zal [persoon B] worden veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van € 600.000,00 in hoofdsom.
Wettelijke rente
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding zal worden toegewezen vanaf 22 februari 2023, de datum waarop [persoon A] de lening heeft verstrekt. Dit is immers het moment waarop de schade is geleden, hetgeen bepalend is voor het moment van opeisbaarheid nu het hier gaat om een schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad.
Beslagkosten
4.23.
[persoon A] vordert [persoon B] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Die vordering is, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, toewijsbaar. De beslagkosten worden als volgt begroot:
  • salaris advocaat € 3.502,00 (1 rekest x tarief VII)
  • griffierecht € 314,00
  • beslagexploot € 232,72
  • betekening
Totaal € 4.141,39
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.25.
[persoon B] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [persoon A] worden begroot op:
  • dagvaarding € 129,85
  • griffierecht € 1.963,00
  • salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten x tarief VII)
  • nakosten
Totaal € 9.274,85
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
Opheffing beslagen
4.27.
[persoon B] vordert in reconventie opheffing van de gelegde beslagen. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Nu de vordering van [persoon A] grotendeels wordt toegewezen, staat vast dat daarvan geen sprake is. Dat zich een andere grond voor opheffing van de gelegde beslagen voordoet, is gesteld noch gebleken. De vordering tot opheffing van de gelegde beslagen zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.28.
[persoon B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [persoon A] worden begroot op:
  • salaris advocaat € 1.751,00 (1 punt x tarief VII x 0,5)
  • nakosten
Totaal € 1.851,00
4.29.
Aan advocatensalaris is één punt toegekend voor de conclusie van antwoord in reconventie. Met de mondelinge behandeling is in reconventie geen rekening gehouden omdat de vordering in reconventie tijdens de mondelinge behandeling niet of nauwelijks aan de orde is geweest. Daarnaast houdt de rechtbank bij de begroting van de proceskosten in reconventie er rekening mee dat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie. Om die reden is het in reconventie toegekende advocatensalaris gehalveerd.
in conventie en in reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.30.
Dit vonnis wordt, voor zover het ziet op de veroordelingen tot betaling, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] ;
5.2.
veroordeelt [persoon B] tot betaling aan [persoon A] een bedrag van € 600.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf
22 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [persoon B] tot betaling aan [persoon A] van de beslagkosten ten bedrage van € 4.141,39;
5.4.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van € 9.274,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [persoon B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon B] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt [persoon B] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslagkosten en de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van € 1.851,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen tot betaling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, mr. K.A. Baggerman en mr. M.J. Drop. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
3533 / 1980 / 2537 / 3028

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7904