ECLI:NL:RBROT:2025:1567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691621 FT HO 24/1841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord in het kader van de WHOA door de Rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een homologatieverzoek van een vereniging die een akkoord heeft aangeboden in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De vereniging, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast, heeft op 8 mei 2024 een startverklaring gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure. Na een stemronde onder de schuldeisers, waarbij een meerderheid instemde met het akkoord, heeft de vereniging de rechtbank verzocht om homologatie van het akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat er voldoende draagvlak is onder de schuldeisers. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er geen afwijzingsgronden zijn die in de weg staan aan homologatie. De rechtbank heeft het akkoord goedgekeurd, waarbij de schuldeisers in twee klassen zijn ingedeeld: gesecureerde en ongesecureerde schuldeisers. De gesecureerde schuldeiser, ABN Amro Bank, heeft ingestemd met het akkoord, terwijl een aantal ongesecureerde schuldeisers, waaronder de Gemeente en het UWV, aanvankelijk niet instemden maar later alsnog hun goedkeuring gaven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het akkoord voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd is. De rechtbank heeft het verzoek tot homologatie toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Rechtbank ROTTERDAM

Team insolventie
Vonnis op grond van artikel 383 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer: C/10/691621 FT HO 24/1841
uitspraakdatum: 21 januari 2025
in de zaak van:
de vereniging
[verzoekster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaten mr. F.B. Bosvelt en mr. A.M. Mennens, kantoorhoudende te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 8 mei 2024 een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd. [verzoekster] heeft daarbij gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.2.
[verzoekster] heeft op 20 november 2024 een stemverslag als bedoeld in artikel 382 Fw ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
1.3.
[verzoekster] heeft op 23 december 2024 een verzoekschrift met bijlagen tot homologatie van het door haar aangeboden akkoord op grond van artikel 383 lid 1 Fw ingediend.
1.4.
Op 6 januari 2025 heeft de advocaat van [verzoekster] een aanvullende productie 14 (bericht UWV) aan de rechtbank toegezonden. Op 7 januari 2025 heeft [verzoekster] vragen van de rechtbank beantwoord en werden de jaarrekening 2023/2024 en een taxatierapport overgelegd.
1.5.
Het homologatieverzoek is op 9 januari 2025 in raadkamer door middel van een videoverbinding behandeld. Namens [verzoekster] zijn verschenen:
- mrs. Bosvelt en Mennens, voornoemd,
- mr. P.V. Kleijn, advocaat van [verzoekster] ,
- [voorzitter] , voorzitter van [verzoekster] ,
- [penningmeester] , penningmeester van [verzoekster] ,
Ook zijn verschenen:
- [adviseur] , Hermes Advisory, adviseur van [verzoekster] ,
- [medewerker] , Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, schuldeiser.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een [sportvereniging] met volledige rechtsbevoegdheid, gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] . Zij heeft circa 2.450 leden.
2.2.
De oorzaak van de problemen liggen volgens [verzoekster] in het feit dat zij al meer dan tien jaar kampt met een te grote schuldenlast. De twee belangrijkste oorzaken van het ontstaan van deze schuldenlast zijn, ten eerste, de bouw van het nieuwe sportcomplex met behulp van een bankfinanciering. Ten tweede is in de aanloop naar het kampioensjaar [seizoen] structureel te veel geld uitgegeven aan [topsport] . Tot op heden heeft [verzoekster] met herfinancieringen en sponsor- en ledenacties aan haar lopende (financierings)verplichtingen kunnen voldoen, maar er is sprake van een onhoudbare situatie, nu ook het noodzakelijk onderhoud aan het sportcomplex niet meer kan worden uitgesteld.
2.3.
[verzoekster] heeft haar liquidatiewaarde (in het geval van een faillissement) laten vaststellen op € 238.840,00. De onroerende zaak waarop het sportcomplex dat [verzoekster] gebruikt is gevestigd, is eigendom van de Gemeente [gemeente] . De aanwezige opstallen zoals de [sportvelden] , lichtmasten, dug-outs, de tribunes en het clubhuis zijn als gevolg van natrekking dan ook juridisch eigendom van de Gemeente [gemeente] . Er is geen zogenaamd opstalrecht gevestigd. In een faillissementsscenario van [verzoekster] is daarom alleen de waarde van de roerende zaken, te weten de blaashal en de inventaris, beschikbaar voor de schuldeisers. Deze waarde zal vanwege het pandrecht volledig aan ABN Amro Bank toekomen.
2.4.
[verzoekster] heeft haar reorganisatiewaarde (de waarde bij totstandkoming van het akkoord) laten vaststellen op € 1.322.000,00. Deze waarde is vastgesteld op basis van de vrije kasstromen van [verzoekster] , uitgaande van een jaarlijkse omzetgroei van ongeveer 2% en een discontering tegen 14% (WACC).

3.Het akkoord

3.1.
[verzoekster] heeft op 11 oktober 2024 aan de schuldeisers een akkoord aangeboden. De (totale) schuldenlast die meegenomen is in het akkoord bedroeg per 8 mei 2024 een bedrag van € 1.865.495,-. De operationele schuldeisers (€ 44.810,80) en de over het lopende tijdvak verschuldigde loonheffing voor zover dit materieel is toe te rekenen aan de periode tot en met 8 mei 2024 (€ 17.785) worden buiten het akkoord gehouden.
3.2.
De schuldeisers zijn ingedeeld in twee klassen, te weten:
Klasse 1: (gesecureerde klasse): ABN Amro Bank;
Klasse 2: (ongesecureerde klasse): concurrente schuldeisers.
3.3.
Klasse 2 bestaat hoofdzakelijk uit schuldeisers die een leningsovereenkomst met [verzoekster] hebben. Deze groep schuldeisers bestaat uit de Gemeente [gemeente] , diverse ondernemingen en particulieren. Laatstgenoemden hebben door middel van de uitgifte van obligaties meebetaald aan de aankoop van een blaashal.
3.4.
De schuldeisers die in het akkoord zijn begrepen ontvangen allen 74% van hun vorderingen. ABN Amro Bank (Klasse 1) ontvangt het akkoordbedrag in drie jaarlijkse termijnen, waarover geen rente meer verschuldigd zal zijn. Het totaalbedrag dat ABN Amro Bank zal ontvangen beloopt € 226.222,00. Dit is minder dan de waarde van de zekerheden van ABN Amro Bank. De concurrente schuldeisers (Klasse 2) ontvangen het akkoordbedrag in negen jaarlijkse termijnen, waarbij de betalingen in de eerste drie jaren lager zullen zijn. Over die bedragen is evenmin rente verschuldigd. De concurrente schuldeisers ontvangen een bedrag van € 1.154.228,32.
3.5.
De betalingen die aldus aan de schuldeisers zullen worden gedaan, vloeien voort uit de toekomstige kasstroom van [verzoekster] ; er wordt geen nieuwe financiering aangetrokken.
3.6.
[verzoekster] heeft bij het aangeboden akkoord berekeningen overgelegd omtrent (i) de waarde die bij een akkoord kan worden gerealiseerd en (ii) de waarde die kan worden gerealiseerd bij vereffening van het vermogen van de onderneming.
3.7.
Het akkoord is ter stemming aan de schuldeisers voorgelegd. Stemgerechtigde schuldeisers konden hun stem uitbrengen van 1 november 2024 tot en met 15 november 2024 (16:00 uur).
3.8.
De uitslag van de stemming is als volgt:
Totaal
Gestemd
Voor
Uitslag
Klasse 1
Vordering
€ 305.726,00
€ 305.726,00
€ 305.726,00
100%
%
100%
100%
100%
Stemmen
1
1
1
Klasse 2
Vordering
€ 1.559.769,00
€ 1.542.490,00
€ 1.143.321,00
74,12%
%
100%
99%
73,30%
Stemmen
136
125
118
3.9.
ABN Amro Bank (klasse 1) heeft voor het akkoord gestemd. In klasse 2 (concurrente schuldeisers) heeft 98.89% van de schuldeisers een stem uitgebracht. Van deze schuldeisers heeft 73,30% met het akkoord ingestemd. In deze klasse hebben elf schuldeisers geen stem uitgebracht; zeven schuldeisers hebben tegen het akkoord gestemd. Alle klassen hebben ingestemd met het akkoord.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoekster] vraagt de rechtbank het akkoord te homologeren. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd:
4.1.1.
Uit de stemming is gebleken dat er onder de schuldeisers een ruim draagvlak is voor het akkoord. De Gemeente [gemeente] (€ 294.208) heeft op 14 oktober 2024 laten weten niet in te stemmen met het akkoord, omdat geen sprake zou zijn van de zogenaamde WHOA-toestand. De Gemeente [gemeente] heeft, nadat zij kennis had genomen van de stemuitslag, laten weten dat zij alsnog met het akkoord instemt. Hoewel het bestuur alles op alles heeft gezet, bleek het niet mogelijk om 100% instemming voor het Akkoord te realiseren. Daarom wordt het nu ter homologatie voorgelegd.
4.1.2.
Het UWV (€ 66.509) heeft niet met het akkoord ingestemd. Op 18 november 2024 heeft [verzoekster] per e-mail contact gezocht met het UWV om te vragen naar de motivatie van de stem tegen het akkoord. Bij e-mail van 30 december 2024 (derhalve buiten de stemmingstermijn) heeft het UWV aan [verzoekster] laten weten alsnog in te stemmen met het akkoord. Dit bericht is op 7 januari 2025 met de rechtbank gedeeld.
4.1.3.
[verzoekster] heeft in de periode van 8 mei 2024 tot kort voor het delen van het concept van het akkoord gesprekken met schuldeisers gevoerd. Deze voorfase heeft ongeveer vijf maanden geduurd. De achtergrond daarvan is dat sprake is van een vereniging die grotendeels op vrijwilligers draait en dat een groot aantal particulieren (vooral in de avonden) ook bereikt moest worden voor overleg.
4.1.4.
Vanwege de instemming van ABN Amro Bank met het akkoord zal splitsing van haar vordering in een gezekerd en concurrent deel niet tot een andere verdeling gaan leiden. Als de vordering van ABN zou worden gesplitst, dan zou ABN Amro Bank op het gedekte deel betaling hebben ontvangen en het meerdere moeten kwijtschelden.
4.1.5.
In antwoord op vragen van de rechtbank, heeft [verzoekster] bericht dat in de jaarrekeningen ten onrechte werd opgenomen dat sprake is van schuldeisers met achtergestelde vorderingen. Dit is in de meest recente jaarrekening hersteld en volgt uit de onderliggende documentatie.

5.De beoordeling

Eerste verzoek en bevoegdheid

5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige verzoek het eerste verzoek is dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft voorgelegd na het deponeren van de startverklaring. [verzoekster] heeft de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure. Het verzoek is in raadkamer behandeld. [verzoekster] is gevestigd in Nederland en meer specifiek in [vestigingsplaats] . De rechtbank is daarom, gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 Rv juncto artikel 1:10 lid 2 BW, het verzoek te behandelen.
Homologatieverzoek
5.2.
Omdat ten minste één klasse van schuldeisers met het akkoord heeft ingestemd, kan [verzoekster] op de voet van artikel 383 lid 1 Fw in het verzoek worden ontvangen.
5.3.
Uit artikel 384 lid 1 Fw volgt dat het verzoek tot homologatie wordt toegewezen, tenzij blijkt dat zich een van de in lid 2 genoemde afwijzingsgronden voordoet of een stemgerechtigde schuldeiser met succes een beroep doet op een van de afwijzingsgronden die zijn opgenomen in de leden 3 en 4.
5.4.
Geen van de stemgerechtigde schuldeisers heeft een beroep gedaan op (een van) de afwijzingsgronden van artikel 384 lid 3 en 4 Fw. De rechtbank is daarom gehouden het verzoek uitsluitend te toetsen aan de afwijzingsgronden als vermeld in artikel 384 lid 2 Fw.
5.5.
[verzoekster] verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Er is sprake van een akkoord met bijlagen dat de in de wet voorgeschreven informatie bevat die de stemgerechtigden nodig hebben om zich daarover een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen. De stemgerechtigden zijn in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verkrijgen. Zij zijn daarnaast op de juiste wijze in kennis gesteld van het akkoord en de beschikking dagbepaling behandeling homologatieverzoek. De stemgerechtigden hebben voldoende bedenktijd gehad. Uit het akkoord blijkt voldoende dat niet de volledige reorganisatiewaarde onder de schuldeisers wordt, omdat die waarde over een langere termijn wordt terugbetaald.
5.6.
De in het akkoord gehanteerde klassenindeling voldoet aan de vereisten van artikel 374 Fw. [verzoekster] heeft – anders dan de hoofdregel van artikel 374 lid 3 Fw voorschrijft – de vordering van ABN Amro Bank niet gesplitst in een gezekerd en een concurrent deel. Dit mag, omdat voldoende aannemelijk is dat hiermee geen verandering is ontstaan in de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd.
5.7.
De stemgerechtigden zijn voor het juiste bedrag toegelaten tot de stemming. De nakoming van het akkoord is voldoende gewaarborgd, nu de in het akkoord toegezegde termijnbetalingen uit de toekomstige kasstromen van de vereniging kunnen op basis van de overgelegde begrotingen worden voldaan. [verzoekster] heeft in dat verband voldoende onderbouwd hoe zij deze toekomstige kasstromen heeft berekend. [verzoekster] gaat geen nieuwe financiering aan en er zijn geen redenen om aan te nemen dat het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand is gekomen. Tot slot zijn er ook geen andere redenen die zich tegen de homologatie verzetten.
5.8.
[verzoekster] heeft in haar verzoekschrift verschillende bezwaren van enkele schuldeisers weergegeven. Een deel van die bezwaren heeft betrekking op de positie van de obligatiehouders in het akkoord. Deze obligatiehouders hebben in het verleden een obligatielening (de zogenoemde [obligatielening] ) verstrekt ter realisatie van de blaashal. Enkele obligatiehouders menen dat zij in het akkoord ten onrechte een gelijke positie met die van de andere financiers hebben gekregen. De obligatiehouders hekelen in dit verband de informatievoorziening bij de uitgifte van de obligaties. Zij geven samengevat – zo begrijpt de rechtbank – aan dat het akkoord meebrengt dat de door hen ten behoeve van de blaashal bijeengebrachte gelden nu (feitelijk) worden aangewend ter aflossing van andere schulden, waarbij de ABN Amro Bank bovendien ten onrechte een gunstiger positie in het akkoord ontvangt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de ABN Amro Bank al een pandrecht had op de eerder door storm verwoeste blaashal, daarmee een pandrecht had op de verzekeringspenningen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en op grond van de pandakte (ook) op de nieuwe blaashal die [verzoekster] heeft gekocht ter vervanging van de eerdere blaashal. In een faillissement zou ABN Amro Bank zich gezien dit pandrecht dus op de blaashal (en de overige inventaris) van [verzoekster] kunnen verhalen. Dat de huidige blaashal (mede) met een obligatielening door de leden en sympathisanten van [verzoekster] is gefinancierd, maakt dit niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij beoordeling van het homologatieverzoek te betrekken op welke wijze de obligatieleningen tot stand zijn gekomen en of daarbij de voldoende duidelijke informatie werd verstrekt.
5.9.
Er zijn geen algemene afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 384 lid 2 Fw aanwezig. Dit betekent dat het verzoek tot homologatie van het akkoord zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- homologeert het door [verzoekster] aangeboden akkoord.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Steverink, voorzitter, mr. P.J. Neijt en mr. M. Aukema, rechters, en in aanwezigheid van mr. W.J. van ‘t Spijker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.