ECLI:NL:RBROT:2025:1557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
10-100279-23 / Raadkamernummer: 24-013013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beantwoording begrip ‘zaak’ zoals vermeld in 530 Sv en vrijspraak mishandeling ex-partner met betrekking tot kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W.J. Backer, had verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak waarin hij was vrijgesproken van mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in de strafzaak was vrijgesproken van de mishandeling, maar wel was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een veerdrukwapen. De officier van justitie had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek, omdat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de kosten voor rechtsbijstand voornamelijk zijn gemaakt in het kader van de mishandeling, waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand gematigd tot een bedrag van € 4.235,= en heeft daarnaast een vergoeding van € 680,= toegekend voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. In totaal is aan de verzoeker een vergoeding van € 4.915,= toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
Parketnummer : 10-100279-23
Raadkamernummer: 24-013013
Beslissingvan de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
laatst opgegeven adres [adres 2] , [postcode 2] [woonplaats] ,
raadsman mr. W.J. Backer, advocaat te Rotterdam.

Procedure

Het verzoek is op 21 mei 2024 ingediend.
De officier van justitie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het verzoek is op 21 januari 2025 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. N.A. van Manen en de raadsman zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Inhoud verzoek en standpunt officier van justitie

Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
- kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsman van € 6.050,=;
- kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,=.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de verzoeker in zijn verzoek nu de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is geconcludeerd bij ontvankelijk verklaring van het verzoek de kosten voor rechtsbijstand te matigen tot 14 uur, dat wil zeggen tot een bedrag van € 4.235,=.

Feiten

De verzoeker is door de de politierechter in deze rechtbank vrijgesproken van de verdenking van mishandeling van zijn levensgezel (artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht) en veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,= met een proeftijd voor de duur van 1 jaar voor het voorhanden hebben van een veerdrukwapen. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.

Ontvankelijkheid

Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of het begrip ‘zaak’, zoals vermeld in artikel 530 Sv, in dit geval de gehele strafzaak betreft inclusief feit 2.
De raadsman heeft betoogd dat de kosten voor rechtsbijstand vrijwel uitsluitend zijn gemaakt in het kader van de verdenking van mishandeling van de ex-partner van de verzoeker, waarvoor verzoeker is vrijgesproken. Het tweede feit, het bezit van het balletjespistool, was van volstrekt ondergeschikte aard. Hierbij is van belang dat de verdediging aannemelijk heeft gemaakt dat de ex-partner van de verzoeker een verkeerde veronderstelling van zaken heeft gegeven over de gestelde mishandeling. Daarnaast heeft zij de politie gewezen op het balletjespistool om verzoeker maximaal te beschadigen. Doordat de ex-partner van verzoeker structureel een patroon van onbetrouwbare verdachtmakingen heeft gegeven, is de zaak zeer bewerkelijk geworden. De vervolging voor het voorhanden hebben van een balletjespistool is voorts volstrekt willekeurig geweest, omdat de ex-partner deze evengoed in de caravan voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt, mede gelet op de inhoud van de pleitnota die destijds bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is voorgedragen en in deze zaak is overgelegd, dat in voldoende mate is onderbouwd dat het merendeel van de behandeling van deze strafzaak zag op de verdenking van de mishandeling (feit 1). Op dit feit, waarvoor de verzoeker in verzekering was gesteld, lag derhalve het zwaartepunt. Het aantreffen van het balletjespistool is zeer beknopt aan de orde geweest en betreft een ondergeschikt feit. Bovendien bestaat er geen relevante samenhang tussen de feiten 1 en 2.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat in dit uitzonderlijke geval een redelijke uitleg van artikel 530 Sv meebrengt dat de verzoeker de kosten merendeels heeft gemaakt in de zaak van de verdenking van mishandeling van zijn ex-partner. Hiervan is de verzoeker vrijgesproken. Dit betekent dat de verzoeker zijn recht op een schadevergoeding niet heeft verspeeld en het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1502 en de daarop gebaseerde rechtspraak in dit geval niet opgaat.
De rechtbank verklaart de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

Beoordeling

Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten voor de noodzakelijke verdediging van de verzoeker in de strafzaak wordt vooropgesteld dat de declaratie van de raadsman niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt vormt dat door de rechtbank wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten voor rechtsbijstand en zo ja, tot welk bedrag.
De door de raadsman opgevoerde tijdsbesteding, te weten 22:80 uren, is gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak als bovenmatig aan te merken waarbij ook een deel van die kosten zien op het feit van het balletjespistool. Gelet hierop worden redenen gezien de kosten voor rechtsbijstand te matigen tot het bedrag zoals de officier van justitie heeft voorgesteld, te weten tot een bedrag € 4.235,=.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift
Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 530 Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 530 Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 680,= toe te kennen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 530 Sv een totale vergoeding van
€ 4.915,= (€ 4.235,= + € 680,=) worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.
- kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 4.915,= (zegge: vierduizend negenhonderdvijftien euro);
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. P.E. van Althuis, rechter,
in tegenwoordigheid van R.M.T. Verheijde, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.