ECLI:NL:RBROT:2025:1547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
11378020 / CV EXPL 24-4813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en betaling afkoopsom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser 1 en gedaagde over een beëindigingsafspraak van een huurovereenkomst. Eiser 1 heeft een afkoopsom van € 17.220,72 geëist van gedaagde, die de huurovereenkomst voor bedrijfsruimte had getekend. De partijen waren overeengekomen dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2024 zou eindigen en dat gedaagde een afkoopsom zou betalen. Gedaagde betwistte de hoogte van de afkoopsom, maar erkende de beëindiging van de huurovereenkomst en de afspraak over de afkoopsom. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 zijn de partijen niet tot een nieuwe oplossing gekomen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de gemaakte afspraak moet nakomen en de afkoopsom moet betalen. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.146,12 en de proceskosten, die in totaal € 2.468,99 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser 1 het vonnis direct kan laten uitvoeren, ook als gedaagde in hoger beroep gaat. De rechter heeft de beslissing genomen op basis van de feiten en de gemaakte afspraken tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11378020 / CV EXPL 24-4813
datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,vennoot,
3.
[eiser 3] ,vennoot,
4. vestigingsplaats/woonplaats: Arkel, gemeente Molenlanden,
eisers,
gemachtigde: mr. F.C.P. Teeuw,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Vuren, gemeente West Betuwe,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met een bijlage;
  • de wijziging van eis van [eiser 1] .
1.2.
Vandaag is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer en mevrouw [achternaam eiser 2 en 3] met mr. Teeuw;
  • de heer [gedaagde] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
[gedaagde] heeft een huurovereenkomst getekend voor het huren van bedrijfsruimte van [eiser 1] . De partijen hebben afgesproken dat die overeenkomst per 1 augustus 2024 is geëindigd en zijn een afkoopsom van een jaar huur, zijnde € 17.220,72, overeengekomen. [eiser 1] eist dat [gedaagde] de afkoopsom van € 17.220,72 met rente en kosten betaalt. [gedaagde] vindt de afkoopsom toch te hoog en wil graag een nieuw voorstel. Tijdens de zitting zijn de partijen niet tot een andere oplossing gekomen. [gedaagde] betwist de afspraak niet. De rechter oordeelt dat hij die moet nakomen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet een afkoopsom van € 17.220,72 aan [eiser 1] moet betalen
2.1.
[gedaagde] erkent dat de partijen hebben afgesproken dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat de hoogte van de afkoopsom een bedrag gelijk aan de huurtermijnen van een jaar is. Deze afspraak heeft hij destijds bewust gemaakt, om in ieder geval niet huurbedragen langer dan over een periode van een jaar verschuldigd te worden. Dat hij dit bedrag nu te hoog vindt, verandert de afspraak niet. Ook de kantonrechter kan in dit geval de afspraak die de partijen samen hebben gemaakt niet veranderen. [gedaagde] moet die afspraak dus nakomen en de afkoopsom aan [eiser 1] betalen.
2.2.
Weliswaar heeft [gedaagde] enkele dagen na het tekenen van de huurovereenkomst aan [eiser 1] laten weten dat hij de bedrijfsruimte toch niet wil huren, maar daardoor is de huurovereenkomst niet geëindigd. Die is pas geëindigd door de afspraak die de partijen daarover samen hebben gemaakt. Deze afspraak geldt als nieuwe overeenkomst tussen de partijen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 1.146,12 betalen
2.3.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.146,12 toegewezen. Dit is het bedrag waarop [eiser 1] recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser 1] heeft niet gesteld dat partijen een hoger bedrag hebben afgesproken.
[gedaagde] moet rente betalen
2.4.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiser 1] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser 1] moet betalen op € 112,99 aan dagvaardingskosten, € 1.409,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 2.468,99. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser 1] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen € 18.366,84 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 17.220,72 vanaf 22 oktober 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser 1] worden begroot op € 2.468,99;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703