ECLI:NL:RBROT:2025:1546
Rechtbank Rotterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Verrekening van gerestitueerd bedrag met openstaande vordering in bestuursrechtelijke context
Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een uitkeringsspecificatie van 24 april 2024, waarin een bedrag van € 680,07 aan hem werd gerestitueerd en vervolgens verrekend met een openstaande vordering. Het college had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met een besluit van 27 september 2024, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 4 februari 2025 werd de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelde of het college terecht het gerestitueerde bedrag had verrekend. De rechtbank stelde vast dat de uitkeringsspecificatie niet slechts informatief was, maar gericht op rechtsgevolg, en dat deze dus als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moest worden beschouwd. Eiser was van mening dat de verrekening onterecht was, omdat hij meende dat de vordering verjaard was. De rechtbank oordeelde echter dat de uitkeringsspecificatie binnen de verjaringstermijn viel en dat het college bevoegd was om tot verrekening over te gaan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en zijn griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. C.A. Hage, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.