ECLI:NL:RBROT:2025:1545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10-155227-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring brandstichting in woning en bijbehorende kelder met gevangenisstraf

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een portiekwoning en de bijbehorende kelder in Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.V. Rafaela. De officier van justitie, mr. M.J. Kruit, eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft op basis van forensisch bewijs, getuigenverklaringen en ANPR-gegevens vastgesteld dat de verdachte op 4 mei 2024 brand heeft gesticht in de woning van zijn broer en in de kelder. De verdachte had toegang tot de woning en de branden zijn ontstaan door open vuur in combinatie met brandbare stoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de brandstichting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en omwonenden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-155227-24
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. B.V. Rafaela, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.J. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte de feiten heeft ontkend. De aangever heeft weliswaar verklaard dat de verdachte de branden heeft gesticht maar zijn verklaring is onbetrouwbaar, omdat hij heeft gelogen over hetgeen er op de avond van de brandstichtingen is gebeurd. De verdachte had geen sleutel van de woning van de aangever, omdat hij deze had teruggegeven en de verdachte is niet bij de woning van de aangever geweest ten tijde van de brandstichtingen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 4 mei 2024 is in een portiekwoning aan de [adres 2] in Rotterdam en in de daarbij behorende kelder brand geweest. De eerste melding van de brand wordt gedaan om 03:10 uur. Uit forensisch onderzoek blijkt dat beide brandhaarden zijn ontstaan door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof al dan niet in combinatie met een ontbrandbare vloeistof. Er is derhalve op beide plaatsen sprake van brandstichting. Verder is vastgesteld dat aan de centrale toegangsdeur van de portiek geen sporen van braak werden aangetroffen en dat de woning is binnengegaan met een passende sleutel.
In deze zaak staat de vraag centraal of de verdachte degene is geweest die de branden heeft gesticht. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte beschikte over een witte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] . Verder blijkt uit de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij de bewuste dag ook in deze auto reed. Uit de ANPR-gegevens blijkt dat deze auto op 4 mei 2024 om 02:43 uur over de A13 Rotterdam inrijdt. Vanaf daar is het met de auto ongeveer negen minuten rijden naar het adres [adres 2] in Rotterdam, zo blijkt uit een zoekslag op Google-maps. Op 4 mei 2024 om 02:52 uur, dus precies negen minuten later, verbreekt de verbinding tussen de telefoon van de verdachte en de witte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] . Om 03:00 uur maakt de telefoon van de verdachte opnieuw verbinding met deze auto en, eveneens om 03:00 uur, wordt op camerabeelden waargenomen dat een witte Volkswagen Golf vanuit de [straatnaam] linksaf de Schiedamseweg oprijdt. Uit de ANPR-gegevens blijkt dat de witte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] om 03:01 uur op de Rochussenstraat rijdt en om 03:04 uur in de Maastunnel. Deze straten liggen op enkele minuten rijden van het adres [adres 2] in Rotterdam. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte met zijn witte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] tussen 02:52 en 03:00 uur bij het adres [adres 2] in Rotterdam is geweest. Deze bevindingen vormen een sterke aanwijzing dat de verdachte omstreeks het ontstaan van de branden bij de woning aan de [straatnaam] is geweest, omdat de eerste melding van de brand wordt gedaan om 03:10 uur en dus kort nadat de verdachte uit de [straatnaam] is weggereden.
Uit onderzoek is gebleken dat de brand in de berging is gesticht met behulp van motorbenzine. Op 5 mei 2024 wordt de verdachte aangehouden in België. Zijn kleding en schoenen worden in beslag genomen en onderzocht. Op de kleding worden vluchtige stoffen aangetoond die een aanwijzing geven voor de aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid motorbenzine. Op de schoenen worden vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Bij de aanhouding van de verdachte wordt tevens de witte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] aangetroffen. Wanneer de Belgische politieagenten het voertuig openen ruiken zij onmiddellijk een benzinegeur, komende uit het voertuig. Daarop worden de automatten van de bestuurdersplek en de bijrijdersplek in beslag genomen en onderzocht. Op de automatten worden vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Verder wordt in de Volkswagen Golf een jerrycan met een inhoud van 5 liter aangetroffen. In deze jerrycan zit nog een restje motorbenzine.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat er op 4 mei 2024 vanaf 08:50 uur veelvuldig op het internet is gezocht op “brand delfshaven” en “ [straatnaam] ”. De verdachte heeft erkend dat hij degene is geweest die deze zoekopdrachten heeft verricht. De verschillende verklaringen die hij daarvoor heeft gegeven - zoals dat hij van zijn broer [persoon A] zou hebben gehoord dat er brand was geweest - vinden echter geen steun in het dossier of worden zelfs weersproken. Om die reden hecht de rechtbank daar geen waarde aan. De zoekopdrachten vormen dan ook een aanwijzing dat de verdachte daderkennis had.
Omdat geen braaksporen zijn aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat dat de branden zijn gesticht door iemand die over de sleutels van deze deuren beschikte. De aangever heeft verklaard dat de verdachte en hijzelf als enigen de sleutel van zijn woning hadden. De verdachte heeft verklaard dat hij die sleutels inderdaad in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij deze op 23 april 2024 aan de aangever heeft teruggegeven. Deze verklaring sluit echter niet uit dat de verdachte op een later moment tussen 23 april en 4 mei 2024 opnieuw over de sleutels van de portiek en woning van de aangever is komen te beschikken.
Wanneer al het voorgaande in onderlinge samenhang wordt bezien concludeert de rechtbank dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte de persoon is geweest die de branden heeft gesticht.
4.1.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 4 mei 2024 te Rotterdam
opzettelijk
brand heeft gesticht in een portiekwoning aan de [adres 2] te Rotterdam
door een matras, al dan niet in combinatie met een
brandbare vloeistof, in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan
dat matras is gaan branden en een vlammende en zichzelf onderhoudende
brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/ of in die woning aanwezige
goederen en omliggende woningen en/of in die omliggende woningen
aanwezige goederen, en
- levensgevaar voor een ander, te weten
de bewoner(s) van omliggende woningen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te Rotterdam
opzettelijk
brand heeft gesticht in een kelder behorende bij de woning aan de [adres 2]
te Rotterdam,
door een zitbank, in combinatie met
motorbenzine, in aanraking te brengen met open
vuur, ten gevolge waarvan die zitbank is gaan branden en een zichzelf
vlammende en onderhoudende brand is ontstaan
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die kelder en omliggende
kelders en in die kelder en omliggende kelders aanwezig zijnde goederen
te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft brand gesticht in de woning van zijn broer en in de kelder behorende bij die woning. Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast de forse materiële schade heeft een brand grote impact op de slachtoffers en omwonenden. Daarnaast zorgt een brandstichting in een woonwijk voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. De rechtbank rekent de verdachte dit aan. Verder houdt de rechtbank er ook in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, met name geweldsfeiten. Verder is de verdachte na onderhavige brandstichtingen nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen waarvan 85 dagen voorwaardelijk voor onder meer wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. Dit betekent dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 oktober 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering schat het recidiverisico als gemiddeld in. De verdachte heeft een groot deel van zijn leven op orde in die zin dat hij beschikt over huisvesting en dagbesteding. Toch komt hij steeds opnieuw in aanraking met justitie. Het ontbreekt hem nog aan zelfinzicht en hier zullen dus nog stappen in moeten worden gezet. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke hulpverlener.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden adviseert en de rechtbank dit verstandig acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu niet aan de vereisten voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid is voldaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] ter zake van beide ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 41.631,99 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade. De advocaat van de benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade ter terechtzitting aangegeven dat deze schade door de rechtbank kan worden geschat.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- en dat de gevorderde immateriële schade integraal dient te worden toegewezen. De benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in het overige deel van de vordering. Voorts dient de wettelijke rente te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu er vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade dient te worden volstaan met een lager bedrag.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank schat de door de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten geleden materiële schade op een bedrag van € 5.000,-. Nu gebleken is dat de benadeelde partij reeds een vergoeding heeft gehad van € 2.000,- van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam, zal de vordering van de benadeelde partij aan materiële schade tot een bedrag van € 3.000,- worden toegewezen. In het overige deel van de materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 4.000,- (zegge: vierduizend euro), bestaande uit € 3.000,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen
€ 4.000,- (hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.000,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te Rotterdam
opzettelijk
brand heeft gesticht in een portiekwoning aan de [adres 2] te Rotterdam
door een matras, in elk geval een brandbare stof, al dan niet in combinatie met een
brandbare vloeistof, in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan
dat matras is gaan branden en/of een vlammende en zichzelf onderhoudende
brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/ of in die woning aanwezige
goederen en/of omliggende woningen en/of in die omliggende woningen
aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
de bewoner(s) van die woning en/of omliggende woningen
te duchten was;
2
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te Rotterdam
opzettelijk
brand heeft gesticht in een kelder behorende bij de woning aan de [adres 2]
te Rotterdam,
door een zitbank, in elk geval een brandbare stof, al dan in combinatie met een
motorbenzine, althans een brandbare vloeistof, in aanraking te brengen met open
vuur, ten gevolge waarvan die zitbank is gaan branden en/of een zichzelf
vlammende en onderhoudende brand is ontstaan
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die kelder en/of omliggende
kelders en/of in die kelder en/of omliggende kelders aanwezig zijnde goederen
te duchten was