ECLI:NL:RBROT:2025:1544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10-062798-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen en vrijspraak poging moord

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 februari 2024 in Hoogvliet het slachtoffer met een vuurwapen in de buik geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging doodslag, maar sprak de verdachte vrij van poging tot moord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, omdat hij pas schoot nadat het slachtoffer weigerde in zijn auto te stappen en slechts eenmaal had geschoten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 91.362,59, terwijl een andere benadeelde partij € 231,14 ontving. De uitspraak benadrukt de ernst van vuurwapengeweld en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-062798-24
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair (poging tot moord) en 2 (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest;
  • de oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) voor de duur van 5 jaar, met een vervangende hechtenis van één week per overtreding met een maximale duur van 6 maanden, inhoudende een contactverbod met de aangever [slachtoffer] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair (poging tot moord) en 2 (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) ten laste gelegde feiten. Zij vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer] (hierna: de aangever) en hem daarbij heeft getroffen in zijn buik. De verdachte had vol opzet op de dood van de aangever. Volgens de officier van justitie levert het handelen van de verdachte een poging tot moord op. Hij heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn handelen en de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om de aangever te doden. Er zijn geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan, aldus de officier van justitie.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkent dat hij de schutter is geweest. De verklaringen van de aangever, waarin hij de verdachte aanwijst als de schutter, zijn onbetrouwbaar en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Op grond van hetgeen zich verder in het dossier bevindt kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de schutter is geweest.
4.1.3.
Beoordeling
Inleiding
Op 22 februari 2024 omstreeks 07:00 uur is bij de politie een melding binnengekomen dat op het [adres 2] in Hoogvliet een man zou zijn neergeschoten. De politie trof een man aan op de grond met een wond in zijn buik. De man bleek te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna ook: de aangever). De aangever heeft verklaard dat er met een vuurwapen op hem is geschoten. De politie heeft in een parkeervak en op de stoep een kogelpatroon en een huls van het kaliber 7.65 millimeter aangetroffen. Uit de Forensisch Medische Letselrapportage blijkt dat sprake is van een bloedende verwonding rechts onderin de buik en dat een deel van de darm beschadigd is door een kogel.
De kernvraag in deze strafzaak is of de verdachte de persoon is die de aangever in zijn buik heeft geschoten.
Is de verdachte de schutter?
De aangever heeft direct nadat hij was neergeschoten tegen zijn vrouw en de politie gezegd dat [verdachte] (de verdachte) de schutter was. Hij heeft dit later bij zowel de politie als de rechter-commissaris bevestigd. De aangever heeft verklaard dat de schutter zijn eigen naam “ [verdachte] ” zei en dat hij hem toen herkende. De verdachte en de aangever kennen elkaar, omdat de aangever in het verleden een relatie heeft gehad met de vrouw van de verdachte. De verklaringen van de aangever zijn vanaf het begin consequent, consistent en gedetailleerd. De aangever geeft in zijn verklaringen bovendien bepaalde details over de verdachte die steun vinden in het dossier. Daardoor winnen de verklaringen van de aangever aan betrouwbaarheid. Zo heeft de aangever verklaard dat de schutter tegen hem zei dat zijn vrouw en kinderen bij hem weg waren en dat zij waren meegenomen door Veilig Thuis. Uit navraag bij Veilig Thuis bleek dit inderdaad het geval. Ten tijde van het schietincident zaten de vrouw en kinderen van de verdachte sinds twee weken ondergedoken.
De rechtbank vindt de verklaringen van de aangever dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De aangever heeft verder verklaard dat de schutter in een donkerkleurige Volkswagen Golf 5 reed. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte een door hem gehuurde grijze Mazda op 16 februari 2024 – dus ongeveer een week voor het schietincident – heeft geruild met de zwarte Volkswagen Golf van een kennis, genaamd [persoon A] . Op 22 februari 2024, de dag van het schietincident, is [persoon A] aangesproken door de politie. Zij maakte op dat moment gebruik van voornoemde door de verdachte gehuurde Mazda. [persoon A] verklaarde dat de verdachte gebruik maakte van haar auto. Uit RDW-gegevens bleek dat de auto op naam van [persoon A] een zwarte Volkswagen Golf is met kenteken [kentekennummer] . Verder heeft een buurvrouw van de verdachte hem op 21 februari 2024 rond 17.00 uur in Veendam zien rijden in een donkere Volkswagen Golf of Polo.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de verdachte ten tijde van het schietincident gebruik maakte van de Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] . Dat er rond het moment van het schietincident een onbekende derde in die auto reed is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Uit ANPR-gegevens blijkt dat deze Volkswagen Golf op 22 februari 2024 om 01.00 uur op de A28 bij Hoogeveen rijdt. Om 05.29 uur passeert de auto de Spijkenisserbrug, in de richting van Hoogvliet. Deze brug is hemelsbreed 736 meter gelegen van de plaats delict. Met de auto is dat ongeveer 5 minuten rijden. Uit de ANPR-gegevens blijkt verder dat de Volkswagen Golf om 07.14 uur weer over de A29 rijdt. Die locatie is ongeveer 15 minuten rijden van de plaats delict, terwijl de aangever kort voor 07.00 uur in de ochtend is neergeschoten. Op grond van de APNR-gegevens kan derhalve worden vastgesteld dat de verdachte in de VW Golf in de nacht van 21 op 22 februari 2024 vanuit de omgeving van zijn woonplaats Veendam naar de plaats delict in Hoogvliet is gereden en direct na het schietincident weer van de plaats delict is weggereden.
De verklaringen van de aangever vinden aldus verder steun in het gebruik van de Volkswagen Golf door de verdachte en de reisbewegingen die deze auto voor en kort na het schietincident heeft afgelegd. Deze feiten en omstandigheden plaatsen de verdachte op de plaats delict ten tijde van het schietincident. Nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever, en hij de verdachte als dader aanwijst, vormt dit op zichzelf al voldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de verdachte de dader is. De rechtbank wordt in die overtuiging verder gesterkt door de bevindingen in de telefoon van de verdachte en door het feit dat uit het dossier een duidelijk motief van de verdachte naar voren komt. Op die twee aspecten zal hieronder nader worden ingegaan.
Uit Whatsapp-berichten op de telefoon van de verdachte volgt dat hij gesprekken heeft gevoerd over de aanschaf van een vuurwapen. Daarbij zijn ook foto’s van vermoedelijke vuurwapens aangetroffen. Uit onderzoek van de politie blijkt dat één van die vuurwapens sterke gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Zoraki, type 906. Dit vuurwapen is leverbaar in het kaliber 7.65 millimeter, hetgeen past bij de op de plaats delict aangetroffen kogelhuls en kogelpatroon.
Tot slot, stelt de rechtbank vast dat de verdachte een motief heeft voor zijn handelen. De ex-vrouw van de verdachte, genaamd [persoon B] , heeft een affaire/relatie gehad met de aangever. Dit is weliswaar jaren geleden - volgens [persoon B] in 2015 -, maar uit het dossier blijkt dat de verdachte hier ook meer recent nog mee bezig was. Zo heeft hij op 21 oktober 2023 op Instagram een vriendschapsverzoek gestuurd aan de aangever. Als de aangever aan de verdachte vraagt waarom hij contact zoekt, stuurt deze een dreigende tekst terug: “
ga je weer schelden of fatsoenlijk komen, 1e keuze wordt gejaagd, 2e wordt zoet als honing; your choice mate”. Dat een en ander voor de verdachte ook kort voor het schietincident nog altijd actueel was, blijkt uit verschillende zoekopdrachten op de telefoon van de verdachte. Zo is op 12 februari 2024, tien dagen voor het schietincident, nog op Google gezocht naar “ [naam muziekgroep] ”, de naam van de muziekgroep van de verdachte en de voornaam van voornoemde [persoon B] .
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte de persoon is die de aangever met een vuurwapen in zijn buik heeft geschoten.
Opzet op de dood?
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale organen bevinden en dat het schieten op iemands buik een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is deze gedraging zozeer gericht op het intreden van de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Hij had dus minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad?
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdachte is midden in de nacht met een vuurwapen vanuit de omgeving van zijn woonplaats Veendam naar de woning van de aangever in Hoogvliet gereden. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een geruilde auto waarvan hij op enig moment de kentekenplaten heeft afgeplakt. Dit duidt op planmatig handelen en daarmee op voorbedachte raad.
Het is echter niet vast komen te staan met welke bedoeling de verdachte naar de aangever is gereden. Het valt niet uit te sluiten dat het zijn bedoeling was om de aangever met het vuurwapen te bedreigen. Daar komt bij dat er diverse contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte heeft immers niet direct op de aangever geschoten, maar heeft gezegd met de aangever te willen praten, zo volgt uit de verklaringen van de aangever. Verder is van belang dat de verdachte pas heeft geschoten op het moment dat de aangever weigerde om in de auto van de verdachte te stappen. Daar komt bij dat verdachte ‘slechts’ eenmaal heeft geschoten in de buik van de aangever. Als hij zich had voorgenomen om de aangever te doden had het voor de hand gelegen om vaker en/of in de richting van het bovenlichaam en/of het hoofd te schieten. Al met al ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad, zodat de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
Uit al het voorgaande volgt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag en vuurwapenbezit. Dit betekent dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan dus worden vrijgesproken. De poging tot doodslag (1 impliciet subsidiair) en het onder 2 ten laste gelegde vuurwapenbezit zijn wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 22 februari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen,
één kogel,
in de (onder) buik van die [slachtoffer] ,
heeft afgevuurd / afgeschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 22 februari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 ° van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Poging tot doodslag;
2.
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en Munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten. De verdachte is in de vroege ochtend vanuit zijn woonplaats in Veendam met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer in Hoogvliet gegaan. Daar heeft de verdachte het slachtoffer op straat vlakbij zijn huis benaderd en na een korte woordenwisseling in zijn buik geschoten. Het slachtoffer is door de kogel in zijn onderbuik geraakt, waardoor een deel van zijn darm is beschadigd. Het slachtoffer heeft meerdere operaties moeten ondergaan, waarbij complicaties zijn opgetreden, en is tot op de dag van vandaag nog niet volledig hersteld. Hoe wrang ook, mag het slachtoffer daarbij nog van geluk spreken dat hij dit schietincident heeft overleefd. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat hij ook forse psychische gevolgen heeft ondervonden. De verdachte heeft door het schieten op het slachtoffer op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Bovendien zorgt vuurwapengeweld, zeker op de openbare weg zoals hier het geval was, voor gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
De rechtbank houdt daarbij strafverzwarende zin rekening met de houding van de verdachte na het strafbare feit en gedurende het strafproces. De verdachte heeft geprobeerd te ontkomen aan zijn aanhouding en is direct na het schietincident naar Turkije gevlucht en heeft zich ook op een later moment gedurende ruim een maand onttrokken aan zijn voorlopige hechtenis door opnieuw te vluchten. De verdachte heeft vervolgens geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 november 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Rapportages
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 mei 2024. De verdachte wenste niet mee te werken aan het consult en is dan ook niet gesproken. Er zijn aanwijzingen voor het bestaan van psychopathologie bij de verdachte, die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde. Een onderzoek naar onder andere agressieregulatie, verslaving en de persoonlijkheid van de verdachte werd wenselijk geacht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat er geen nader persoonlijkheidsonderzoek is verricht, gelet op de proceshouding van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met de aangever [slachtoffer] .
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar passend en geboden. Deze straf is lager dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank niet komt tot bewezenverklaring van een poging tot moord maar van een poging tot doodslag.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Vordering [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 79.230,49 aan materiële schade, een vergoeding van € 35.000,- aan immateriële schade en een vergoeding voor nader te onderbouwen schade van € 30.000,-.
De materiële schade betreft de volgende posten:
1. Kledingschade € 250,00
2. Eigen risico 2024 € 385,00
3. Eigen risico 2025 € 385,00
4. Medische kosten € 219,39
5. Ziekenhuis-en revalidatiedaggeldvergoeding € 560,00
6. Verlies aan verdienvermogen € 69.318,00
7. Kosten Laumen Expertise € 2.117,50
8. Beveiliging Aanschaf € 349,00
Maandabonnement € 853,92
9. Huishoudelijke hulp € 2.665,00
10. Mantelzorg € 1.288,00
11. Reiskosten buitenland € 376,98
12. Medische verschotten € 462,70
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade en immateriële schade dient te worden toegewezen. De benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor de nader te onderbouwen schade. Voorts dient de wettelijke rente te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering te complex is en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 76.362,59 (posten 1 tot en met 7, 9 en 12) en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering deels worden toegewezen. Aan de stelling van de verdediging dat de vordering te complex is en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert wordt voorbijgegaan, nu daarbij slechts is gewezen op het aantal pagina’s van de vordering en de vordering inhoudelijk niet is betwist.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de posten 8 (kosten beveiliging) en 11 (reiskosten buitenland) zal worden afgewezen. Deze posten betreffen geen schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde strafbare feit.
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de post 10 (mantelzorg) en de nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit immateriële schade is toegebracht. In de eerste plaats blijkt uit de bewijsvoering dat sprake is van lichamelijk letsel bij de aangever, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast is sprake van een aantasting in de persoon “op andere wijze”, eveneens neergelegd in sub b van artikel 6:106 BW. Uit de als productie 3 overgelegde brief van de psycholoog blijkt dat bij het slachtoffer sprake is van een posttraumatische stresstoornis (PTSS) en dat hij daarvoor traumabehandeling ondergaat. Bovendien brengen in dit geval de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,- De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 februari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 91.362,59, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering [benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 616,14 (eigen risico 2024 en 2025) aan materiële schade, een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade en een vergoeding voor nader te onderbouwen schade van € 5.000,-.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade en immateriële schade dient te worden toegewezen. De benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor de nader te onderbouwen schade. Voorts dient de wettelijke rente te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 231,14 (eigen risico 2024) en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering deels worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat betrekking heeft op het eigen risico 2025 en de nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële (shock)schade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het schietincident voor de benadeelde partij bijzonder heftig is geweest nu zij is geconfronteerd met de directe gevolgen daarvan, gaat het bij shockschade om geestelijk letsel dat men oploopt door een schokkende gebeurtenis, waarbij de shock dermate ernstig is dat deze leidt tot een aantasting van de gezondheid. Uit vaste rechtspraak volgt dat de maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade is of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Omdat een schriftelijke onderbouwing van dit psychisch erkend ziektebeeld ontbreekt en uit de vordering ook niet blijkt dat de psychische klachten die worden ervaren het (rechtstreekse) gevolg zijn van het bewezen verklaarde strafbare feit , zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde shockschade. Nader en aanvullend onderzoek van dit gedeelte van deze vordering zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. Op grond hiervan zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 februari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde] een schadevergoeding betalen van
€ 231,14, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats 2] , gedurende 5 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
1 (één) week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 91.362,59 (zegge: éénennegentigduizenddriehonderdtweeënzestig euro en negenvijftig eurocent), bestaande uit € 76.362,59 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover deze betrekking heeft op de posten 8 en 11 van de gevorderde materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 91.362,59(hoofdsom,
zegge: éénennegentigduizenddriehonderdtweeënzestig euro en negenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 91.362,59niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig)dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 231,14 (zegge: tweehonderdéénendertig euro en veertien eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen
€ 231,14 (zegge: tweehonderdéénendertig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 231,14niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen,
één of meerdere kogels,
in en in de richting van de (onder)buik en/of het (onder)lichaam van die [slachtoffer] ,
heeft afgevuurd / afgeschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 ° van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad;