4.1.3.Beoordeling
Op 22 februari 2024 omstreeks 07:00 uur is bij de politie een melding binnengekomen dat op het [adres 2] in Hoogvliet een man zou zijn neergeschoten. De politie trof een man aan op de grond met een wond in zijn buik. De man bleek te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna ook: de aangever). De aangever heeft verklaard dat er met een vuurwapen op hem is geschoten. De politie heeft in een parkeervak en op de stoep een kogelpatroon en een huls van het kaliber 7.65 millimeter aangetroffen. Uit de Forensisch Medische Letselrapportage blijkt dat sprake is van een bloedende verwonding rechts onderin de buik en dat een deel van de darm beschadigd is door een kogel.
De kernvraag in deze strafzaak is of de verdachte de persoon is die de aangever in zijn buik heeft geschoten.
Is de verdachte de schutter?
De aangever heeft direct nadat hij was neergeschoten tegen zijn vrouw en de politie gezegd dat [verdachte] (de verdachte) de schutter was. Hij heeft dit later bij zowel de politie als de rechter-commissaris bevestigd. De aangever heeft verklaard dat de schutter zijn eigen naam “ [verdachte] ” zei en dat hij hem toen herkende. De verdachte en de aangever kennen elkaar, omdat de aangever in het verleden een relatie heeft gehad met de vrouw van de verdachte. De verklaringen van de aangever zijn vanaf het begin consequent, consistent en gedetailleerd. De aangever geeft in zijn verklaringen bovendien bepaalde details over de verdachte die steun vinden in het dossier. Daardoor winnen de verklaringen van de aangever aan betrouwbaarheid. Zo heeft de aangever verklaard dat de schutter tegen hem zei dat zijn vrouw en kinderen bij hem weg waren en dat zij waren meegenomen door Veilig Thuis. Uit navraag bij Veilig Thuis bleek dit inderdaad het geval. Ten tijde van het schietincident zaten de vrouw en kinderen van de verdachte sinds twee weken ondergedoken.
De rechtbank vindt de verklaringen van de aangever dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De aangever heeft verder verklaard dat de schutter in een donkerkleurige Volkswagen Golf 5 reed. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte een door hem gehuurde grijze Mazda op 16 februari 2024 – dus ongeveer een week voor het schietincident – heeft geruild met de zwarte Volkswagen Golf van een kennis, genaamd [persoon A] . Op 22 februari 2024, de dag van het schietincident, is [persoon A] aangesproken door de politie. Zij maakte op dat moment gebruik van voornoemde door de verdachte gehuurde Mazda. [persoon A] verklaarde dat de verdachte gebruik maakte van haar auto. Uit RDW-gegevens bleek dat de auto op naam van [persoon A] een zwarte Volkswagen Golf is met kenteken [kentekennummer] . Verder heeft een buurvrouw van de verdachte hem op 21 februari 2024 rond 17.00 uur in Veendam zien rijden in een donkere Volkswagen Golf of Polo.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de verdachte ten tijde van het schietincident gebruik maakte van de Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] . Dat er rond het moment van het schietincident een onbekende derde in die auto reed is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Uit ANPR-gegevens blijkt dat deze Volkswagen Golf op 22 februari 2024 om 01.00 uur op de A28 bij Hoogeveen rijdt. Om 05.29 uur passeert de auto de Spijkenisserbrug, in de richting van Hoogvliet. Deze brug is hemelsbreed 736 meter gelegen van de plaats delict. Met de auto is dat ongeveer 5 minuten rijden. Uit de ANPR-gegevens blijkt verder dat de Volkswagen Golf om 07.14 uur weer over de A29 rijdt. Die locatie is ongeveer 15 minuten rijden van de plaats delict, terwijl de aangever kort voor 07.00 uur in de ochtend is neergeschoten. Op grond van de APNR-gegevens kan derhalve worden vastgesteld dat de verdachte in de VW Golf in de nacht van 21 op 22 februari 2024 vanuit de omgeving van zijn woonplaats Veendam naar de plaats delict in Hoogvliet is gereden en direct na het schietincident weer van de plaats delict is weggereden.
De verklaringen van de aangever vinden aldus verder steun in het gebruik van de Volkswagen Golf door de verdachte en de reisbewegingen die deze auto voor en kort na het schietincident heeft afgelegd. Deze feiten en omstandigheden plaatsen de verdachte op de plaats delict ten tijde van het schietincident. Nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever, en hij de verdachte als dader aanwijst, vormt dit op zichzelf al voldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de verdachte de dader is. De rechtbank wordt in die overtuiging verder gesterkt door de bevindingen in de telefoon van de verdachte en door het feit dat uit het dossier een duidelijk motief van de verdachte naar voren komt. Op die twee aspecten zal hieronder nader worden ingegaan.
Uit Whatsapp-berichten op de telefoon van de verdachte volgt dat hij gesprekken heeft gevoerd over de aanschaf van een vuurwapen. Daarbij zijn ook foto’s van vermoedelijke vuurwapens aangetroffen. Uit onderzoek van de politie blijkt dat één van die vuurwapens sterke gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Zoraki, type 906. Dit vuurwapen is leverbaar in het kaliber 7.65 millimeter, hetgeen past bij de op de plaats delict aangetroffen kogelhuls en kogelpatroon.
Tot slot, stelt de rechtbank vast dat de verdachte een motief heeft voor zijn handelen. De ex-vrouw van de verdachte, genaamd [persoon B] , heeft een affaire/relatie gehad met de aangever. Dit is weliswaar jaren geleden - volgens [persoon B] in 2015 -, maar uit het dossier blijkt dat de verdachte hier ook meer recent nog mee bezig was. Zo heeft hij op 21 oktober 2023 op Instagram een vriendschapsverzoek gestuurd aan de aangever. Als de aangever aan de verdachte vraagt waarom hij contact zoekt, stuurt deze een dreigende tekst terug: “
ga je weer schelden of fatsoenlijk komen, 1e keuze wordt gejaagd, 2e wordt zoet als honing; your choice mate”. Dat een en ander voor de verdachte ook kort voor het schietincident nog altijd actueel was, blijkt uit verschillende zoekopdrachten op de telefoon van de verdachte. Zo is op 12 februari 2024, tien dagen voor het schietincident, nog op Google gezocht naar “ [naam muziekgroep] ”, de naam van de muziekgroep van de verdachte en de voornaam van voornoemde [persoon B] .
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte de persoon is die de aangever met een vuurwapen in zijn buik heeft geschoten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale organen bevinden en dat het schieten op iemands buik een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is deze gedraging zozeer gericht op het intreden van de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Hij had dus minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdachte is midden in de nacht met een vuurwapen vanuit de omgeving van zijn woonplaats Veendam naar de woning van de aangever in Hoogvliet gereden. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een geruilde auto waarvan hij op enig moment de kentekenplaten heeft afgeplakt. Dit duidt op planmatig handelen en daarmee op voorbedachte raad.
Het is echter niet vast komen te staan met welke bedoeling de verdachte naar de aangever is gereden. Het valt niet uit te sluiten dat het zijn bedoeling was om de aangever met het vuurwapen te bedreigen. Daar komt bij dat er diverse contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte heeft immers niet direct op de aangever geschoten, maar heeft gezegd met de aangever te willen praten, zo volgt uit de verklaringen van de aangever. Verder is van belang dat de verdachte pas heeft geschoten op het moment dat de aangever weigerde om in de auto van de verdachte te stappen. Daar komt bij dat verdachte ‘slechts’ eenmaal heeft geschoten in de buik van de aangever. Als hij zich had voorgenomen om de aangever te doden had het voor de hand gelegen om vaker en/of in de richting van het bovenlichaam en/of het hoofd te schieten. Al met al ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad, zodat de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken.