ECLI:NL:RBROT:2025:1532
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling ongegrond verklaard
Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de veroordeelde bezwaar maakte tegen de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde was eerder op 23 januari 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Op 31 januari 2024 verleende het Openbaar Ministerie (OM) de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar op 5 november 2024 besloot het OM deze her te roepen, wat op 8 november 2024 aan de veroordeelde werd betekend. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 14 november 2024 ingediend.
Tijdens de behandeling van het bezwaar op 24 januari 2025 waren de raadsman van de veroordeelde, mr. O.E. Maan, en de officier van justitie, mr. J. de Jong, aanwezig. De veroordeelde zelf was niet aanwezig. De verdediging stelde dat er geen ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de voorwaarden had overtreden, aangezien hij in hoger beroep was gegaan tegen zijn eerdere veroordeling van 18 oktober 2024. Het OM betoogde echter dat er voldoende ernstige redenen waren om de herroeping te rechtvaardigen, gezien de nieuwe veroordeling voor strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd.
De rechtbank oordeelde dat het OM in redelijkheid tot de beslissing had kunnen komen om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe veroordeling voldoende ernstige redenen bood om aan te nemen dat de veroordeelde de voorwaarden had overtreden, ongeacht het feit dat deze veroordeling nog niet onherroepelijk was. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van het OM.